Hamsteren? De zweep erover!

2 april 2020

“Stop met hamsteren”, zo luidt de dringende oproep die Mark Rutte op 13 maart 2020 aan het Nederlandse volk deed. De coronacrisis en met name de gedachte dat zulks leidt tot een tekort aan levensmiddelen, heeft Nederland massaal aan het hamsteren doen slagen. “Niet nodig”, aldus onze premier, nu van een tekort aan producten geenszins sprake zou zijn. Sterker nog, juist het hamstergedrag van consumenten kan op den duur leiden tot een tekort aan voorraad en daarmee tot juridische consequenties voor ondernemers. Dit houdt verband met het zogenoemde opslingereffect (ook wel het zweepslageffect ofwel het bullwhip effect genoemd), hetgeen zich in een dergelijk geval kan manifesteren in de logistieke keten. Ik licht dat toe aan de hand van een theoretisch voorbeeld.

Het opslingereffect

De retailer baseert zijn voorraadniveau op de gemiddelde historische vraag en houdt daarbij rekening met de levertijd van het betreffende product. Uitgaande van (bijvoorbeeld) een historische vraag van 100 stuks per week, een gewenst voorraadniveau van vijf weken en een levertijd van één week, zal de retailer 550 stuks op voorraad hebben liggen: 500 stuks om aan de gemiddelde (historische) vraag te voldoen (overbruggingsvoorraad) en 50 stuks ter opvang van fluctuaties in de vraag van consumenten (veiligheidsvoorraad).

Indien de consumentenvraag plots stijgt van 100 stuks per week naar 150 stuks per week, ontstaat een tekort in het voorraadniveau. De retailer zal dit oplossen door ruimer in te kopen bij de groothandel. Waar aanvankelijk enkel de wekelijkse 100 stuks zouden worden ingekocht, worden nu 500 stuks ingekocht.[1] De retailer zal aldus 400 stuks meer inkopen bij de groothandel dan in de oorspronkelijke situatie zou zijn gebeurd. Let wel: een substantieel gedeelte van deze order is incidenteel voor het ophogen van de voorraad.

Dit heeft ook gevolgen voor de groothandel. Stel dat de groothandel levert aan drie retailers en dat ieder van hen voornoemde vraagstijging ervaart. Terwijl de groothandel op basis van de historische vraag rekent op een wekelijkse verkoop van 300 stuks[2], wordt nu een wekelijkse order geplaatst ten behoeve van 1500 stuks.[3] Wat gebeurt nu als de groothandel ervan uitgaat dat laatstgenoemde order structureel is? Evenals de retailer zal de groothandel geconfronteerd worden met een tekort aan voorraad, hetgeen de groothandel op zijn beurt oplost door meer in te kopen bij de fabrikant. Waar aanvankelijk de wekelijkse 300 stuks zouden worden ingekocht, worden nu 2900 stuks ingekocht.[4] De groothandel zal aldus 2600 stuks meer inkopen bij de fabrikant dan zonder de stijging van de consumentenvraag zou zijn gebeurd.

Ditzelfde principe doet zich voor bij de fabrikant. Aangenomen dat de fabrikant levert aan vijf groothandels, zal hij aanvankelijk uitgaan van een wekelijkse verkoop van 1500 stuks per week[5] en hierop zijn overbruggings- en veiligheidsvoorraad baseren. Als gevolg van de toenemende consumentenvraag zal iedere groothandel afzonderlijk echter al een wekelijkse voorraad van 2900 stuks (in plaats van 300 stuks) inkopen, aan de hand waarvan de fabrikant zijn productieomvang zal bepalen. Maar dat is nog niet alles. De fabrikant zal het tekort dat op basis van de vraag van de groothandel zal ontstaan in zijn oorspronkelijke overbruggingsvoorraad immers willen aanvullen en daarnaast zijn veiligheidsvoorraad willen uitbreiden. Dat betekent dat de fabrikant aanzienlijk meer artikelen zal gaan produceren dan de wekelijkse order ten behoeve van 2900 stuks.

Het vorenstaande toont aan dat een vraagstijging van de consument, de laatste schakel in de keten, stroomopwaarts in de keten kan leiden tot een steeds grotere vraag en daarmee tot een (veel) te grote opbouw van de voorraad. Dit effect noemt men het opslingereffect.

Het opslingereffect kan zich ook omgekeerd voordoen. Stel nu dat Nederland gehoor geeft aan de oproep van Rutte en per direct stopt met hamsteren. Dit zal er uiteindelijk toe leiden dat de consumentenvraag weer terugloopt van 150 stuks naar 100 stuks per week, terwijl de retailer nu juist een voorraad heeft aangelegd op basis van de verwachte vraag van 150 stuks per week. Als gevolg hiervan zal de retailer de komende weken geen orders plaatsen bij de groothandel, hetgeen zich ook stroomopwaarts in de keten voordoet. Zulks kan ertoe leiden dat de fabrikant zijn productiecapaciteit gaat verminderen of zelfs stilleggen door ogenschijnlijke vraaguitval, terwijl de vraag zich eigenlijk normaliseert. Dit kan vervolgens resulteren in een aanbodtekort op het moment dat het plaatsen van orders weer op gang komt. Want wat nu als de fabrikant uitging van een (sterke) afname van de vraag, hij daarnaar heeft gehandeld wat betreft personeel, grondstoffen e.d. en hij dus niet heeft geanticipeerd op het herintreden van de vraag in de oorspronkelijke situatie?

Juridische relevantie

Veelal worden op verschillende niveaus in de keten afspraken gemaakt omtrent de aan te houden voorraden. Niet zelden wordt zelfs contractueel afgesproken dat ingeval een partij een ontoereikende voorraad aanhoudt en dit leidt tot een wezenlijke schending van de overeenkomst, de andere partij de bevoegdheid toekomt de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.

In dit kader doen ondernemers er goed aan zich bewust te zijn van het feit dat een stijging of een daling van de vraag aan het eind van de keten stroomopwaarts in de keten kan leiden tot het optreden van het opslingereffect en daar aldus effectief op in te spelen. Zo zijn er ondernemers die momenteel bij het genereren van besteladviezen de piekmomenten van de afgelopen weken uit hun dataset (en dus uit hun historische vraag) halen om vervuiling van de voorraadtransacties te voorkomen. Bovenal is natuurlijk van belang dat de keten met elkaar blijft communiceren. Op deze wijze kan wellicht worden voorkomen dat de vraag het aanbod op den duur zal overstijgen, de ondernemer geconfronteerd wordt met een ontoereikende voorraad en hij daarmee tekortkomt in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst.

Loopt u tegen juridische consequenties aan omtrent uw contractueel aan te houden voorraad? Mijn collega’s en ik kunnen u helpen uw contractspartij met (bijvoorbeeld) een beroep op overmacht, onvoorziene omstandigheden en/of de redelijkheid en billijkheid uit te leggen dat een handeling in strijd met de overeenkomst u in de onderhavige situatie niet valt toe te rekenen.

Dit nu wetende is het daarnaast raadzaam de huidige ervaringen mee te nemen in toekomstig te sluiten overeenkomsten. Te denken valt aan een soort ‘coronaclausule’, welke voorkomt dat sprake is van een wanprestatie in de onderhavige dan wel een hiermee vergelijkbare situatie. Wij denken graag met u mee.

Meer informatie? Of vrijblijvend contact?

 Neem gerust contact met mij op via i.peeperkorn@dehaanlaw.nl of 06-29307994.


[1] 150 stuks aan wekelijkse voorraad, 250 stuks ter aanvulling van het ontstane tekort (750-500) en 100 stuks ter aanvulling van de veiligheidsvoorraad van 50 stuks tot 150 stuks.

[2] 100 stuks per klant.

[3] 500 stuks per klant.

[4] 1500 stuks aan wekelijkse voorraad, 1200 stuks ter aanvulling van het ontstane tekort (1500-300) en 200 stuks ter aanvulling van de veiligheidsvoorraad van 100 stuks tot 300 stuks.

[5] 300 stuks per klant.