In een civiele procedure zijn de feiten die aan het geschil ten grondslag liggen uiteindelijk het belangrijkste. Een bekend adagium luidt: ‘geef mij de feiten dan geef ik u het recht’ (da mihi factum, dabo tibi ius).
De rechter wijst vonnis op grond van de feiten die tijdens het proces zijn komen vast te staan. Indien in een civiele procedure door de ene partij gestelde feiten door de wederpartij voldoende gemotiveerd worden betwist, dient de partij die de feiten heeft gesteld deze in het algemeen te bewijzen.
Het is dus verstandig om voorafgaand aan een procedure stil te staan bij de vraag of ten aanzien van alle stellingen (voldoende) bewijs voorhanden is, en/of dat dit bewijs nog verzameld/verkregen moet worden. Indien voorafgaand aan een procedure de ‘bewijspositie’ goed in kaart wordt gebracht, is het mogelijk om een betere inschatting te maken van de processuele positie. Anders gezegd; van de kans op succes. Het is dan ook mogelijk om te beoordelen hoe sterk de positie is in eventuele onderhandelingen.
Veel geschillen, en daardoor procedures, ontstaan vanwege onenigheid en onduidelijkheid over de feiten. Wanneer de feiten vroegtijdig boven tafel komen, is de wet over het algemeen duidelijk toepasbaar. Wellicht zo duidelijk en toepasbaar dat partijen ofwel schikken of de zaak laten rusten. Indien de civiele procedure het van te voren ophelderen van feiten dus beter faciliteert, zullen uiteindelijk minder geschillen daadwerkelijk door een rechter hoeven te worden beslecht.
Het huidige burgerlijk procesrecht biedt een aantal mogelijkheden ( zogenaamde voorlopige bewijsverrichtingen) om voorafgaand aan een procedure bewijs te verzamelen. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat er mondeling een overeenkomst is gesloten. Om het bestaan en de inhoud van deze overeenkomst te bewijzen (indien deze wordt betwist) kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een voorlopig getuigenverhoor. Om duidelijk te krijgen of een partij al dan niet (toerekenbaar) tekort is geschoten in de nakoming van een op haar rustende verbintenis, kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een voorlopig deskundigenbericht. Het kan ook zijn dat (schriftelijke) bewijsmiddelen zich bevinden bij de wederpartij of een andere (derde) partij. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van de exhibitieplicht, ook wel aangeduid als het inzagerecht. Dit rechtsfiguur – op het moment nog opgenomen in artikel 843a Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering – biedt onder voorwaarden recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden.
Waar voorheen de nadruk vooral lag op bewijsverzameling tijdens een procedure, lijkt een recente ontwikkeling te zijn dat de nadruk vooral komt te liggen op bewijsverzameling voorafgaand aan een procedure. Dit heeft zoals hiervoor opgemerkt een aantal mooie voordelen.
In april 2017 is het advies verschenen van de door de minister van Veiligheid en Justitie ingestelde expertgroep Modernisering burgerlijk bewijsrecht.[1] De aanleiding voor het instellen van deze expertgroep was het – inmiddels ingetrokken – wetsvoorstel tot verbetering van het inzagerecht. Het inzagerecht moet passen in de bredere context van het bewijsrecht, en wordt daarom meegenomen in een – in ontwerp zijnde – wetsvoorstel tot aanpassing van het gehele bewijsrecht.[2]
Uit het advies zijn drie (nieuwe) pijlers te destilleren waarop het (nieuwe) bewijsrecht gegrond dient te zijn. In de eerste plaats behoren partijen in de preprocessuele fase zoveel mogelijk informatie/bewijs te verzamelen. Partijen behoren niet onvoorbereid een procedure in te gaan, in afwachting van wat de rechter van partijen zal vragen gelet op de bewijslevering, aldus het advies. In de tweede plaats kan het zijn dat een partij beperkte mogelijkheden tot bewijslevering krijgt indien niet is voldaan aan het eerste uitgangspunt. Daarmee wordt de nadruk gelegd op bewijsverzameling in de preprocessuele fase. In de derde plaats en tot slot moeten partijen verplicht worden om alle informatie die redelijkerwijs van belang is voor de uitkomst van het geschil aan elkaar te verstrekken, behoudens zwaarwegende belangen.
Conclusie: er wordt gewerkt aan een wetsvoorstel tot aanpassing van het bewijsrecht. Hoogstwaarschijnlijk – gelet op het advies – komt daarin de nadruk te liggen op bewijsverzameling voorafgaand aan de procedure.
[1] A. Hammerstein, R.H. de Bock & W.D.H. Asser, Modernisering burgerlijk bewijsrecht, Den Haag: Boom 2017.
[2] Kamerstukken II, 2017/2018, 33 079, nr. 7.
Meldt u zich vrijblijvend aan voor onze nieuwsbrief.
Download het bestand.
Dehaanlaw.nl maakt gebruik van cookies
Als u kiest voor ’Nodige cookies’ plaatsen wij slechts functionele en analytische cookies met weinig tot geen gevolgen voor uw privacy. Indien u kiest voor ‘Alle cookies’ plaatsen wij ook tracking cookies waarmee wij informatie over u verzamelen om u gepersonaliseerde content aan te kunnen bieden. U geeft hiermee tevens toestemming voor het verwerken van de middels deze cookies verkregen persoonsgegevens conform ons Privacy Statement en Cookie Statement.
Necessary cookies are absolutely essential for the website to function properly. This category only includes cookies that ensures basic functionalities and security features of the website. These cookies do not store any personal information.
Any cookies that may not be particularly necessary for the website to function and is used specifically to collect user personal data via analytics, ads, other embedded contents are termed as non-necessary cookies. It is mandatory to procure user consent prior to running these cookies on your website.
Undefined cookies are those that are being analyzed and have not been classified into a category as yet.