De deskundige in procedures betreffende minderjarigen

8 september 2020

Op grond van het bepaalde in artikel 810 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), heeft een rechter de mogelijkheid om in procedures betreffende minderjarigen, wanneer hij dit met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige noodzakelijk acht, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming te vragen.

Het komt in de praktijk regelmatig voor dat een rechter van die mogelijkheid gebruik maakt.  Dit is ook begrijpelijk. Immers, de rechter kent partijen en de kinderen niet en moet het over het algemeen doen met slechts twee processtukken, een verzoek- en verweerschrift, waarin veelal tegenstrijdige standpunten naar worden worden gebracht.  De Raad voor de Kinderbescherming wordt als deskundig gezien, waar het gaat om de belangen van (minderjarige) kinderen en om die reden om advies gevraagd.

Op voornoemd artikel zijn uitzonderingen: in sommige zaken, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of beëindiging van het gezag is er geen sprake van vrijblijvendheid en beslist de rechter niet alvorens de Raad te horen. Voor alimentatieprocedures geldt de mogelijkheid van advies door de Raad (uiteraard) niet.

Het is gebruikelijk, dat de rechter in procedures betreffende minderjarigen de Raad voor de Kinderbescherming oproept om tijdens de mondelinge behandeling aanwezig te zijn, maar de Raad kan ook op eigener beweging zijn mening schriftelijk aan de rechtbank kenbaar maken of ter zitting verschijnen.

Bij de Raad zijn speciale zittingsvertegenwoordigers werkzaam, die voor de mondelinge behandeling de door de rechtbank toegezonden stukken bestuderen en zo mogelijk nadere informatie verzamelen, partijen tijdens de mondelinge behandeling aanhoren en op verzoek van de rechter aangeven hoe de Raad tegen het geschil/probleem aankijkt.  Het komt regelmatig voor, dat de zittingsmedewerker aanbiedt tot het doen van nader onderzoek door de Raad of dat de rechter de Raad daarom vraagt.  Ook partijen vragen de rechter regelmatig een onderzoek door de Raad te bepalen.

Niet eens met (resultaten) onderzoek Raad voor de Kinderbescherming

Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek doet en naar aanleiding daarvan een rapport opstelt met daarin een advies aan de rechter, welke mogelijkheden zijn er dan als ouder om op te komen tegen een rapport/advies van de Raad, waarin die ouder zich niet kan vinden?

Allereerst geldt, dat het onderzoek aan bepaalde voorwaarden dient te voldoen. Indien de rechter een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast, dan vindt dat onderzoek plaats conform de regels, zoals die zijn vastgelegd in het Kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming.  Het Kwaliteitskader kan worden geraadpleegd via de website van de Raad voor de Kinderbescherming. Wanneer een onderzoeker om de een of ander reden afwijkt van het Kwaliteitskader, dan dient dit, met de reden ervan, te worden vermeld in het onderzoeksrapport.  Wanneer een ouder het niet eens is met de wijze waarop het onderzoek wordt/is uitgevoerd of de wijze waarop hij/zij door de medewerker van de Raad wordt/is bejegend, dan kan die ouder een klacht indienen. Sinds 1 oktober 2019 geldt een nieuwe klachtenprocedure. Indien de klacht na een bemiddelingsfase niet is opgelost, dan wordt deze behandeld door een klachtenadviescommissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden, die niet bij de Raad werkzaam zijn. Deze commissie adviseert de Directeur van de Raad hoe de klacht moet worden afgehandeld.

Het Kwaliteitskader bevat o.a. de regel, dat het onderzoeksrapport in concept aan de ouders wordt toegezonden en dat deze een termijn van vijf dagen hebben om te reageren.  Dit geeft een ouder in een vroeg stadium de mogelijkheid om aan te geven op welke onderdelen hij/zij het niet eens is met de rapportage. De reactie van de ouder wordt aan het definitieve rapport gehecht, zodat de rechter kennis kan nemen van de reactie van de ouder. Uiteraard kan een ouder ook ter zitting (nogmaals) aangeven en toelichten, waarom hij/zij het niet eens is met het rapport/advies van de Raad.

Een ouder kan ter ondersteuning van zijn/haar standpunt of voor het leveren van bewijs in een procedure ook zelf deskundigen aandragen.  Allereerst geldt, dat de algemene regeling met betrekking tot het horen van of benoemen van deskundigen, zoals vastgelegd in de artikelen 194 tot en met 200 Rv op grond van de schakelbepaling van artikel 284 lid 1 Rv ook van toepassing is op verzoekschriftprocedures. Op grond van artikel 194 Rv kan de rechter worden verzocht een bericht of verhoor van een deskundige te bevelen; op grond van artikel 200 Rv kan een ouder de rechter verzoeken om hem/haar toe te staan deskundigen te horen, die niet door de rechter zijn benoemd.  Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid van de rechter.

Het deskundigenrapport in het personen- en familierecht, specifiek de wettelijke regeling in andere zaken dan scheidingszaken

Daarnaast is er de regeling, die specifiek geldt voor zaken met betrekking tot het personen- en familierecht, niet zijnde echtscheidingszaken. In artikel 810a lid 1 Rv is bepaald, dat de rechter in zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd alimentatieprocedures, pas een beslissing neemt, nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen. Een dergelijk verzoek wordt toegewezen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.   

In lid 2 van bedoeld wetsartikel is voor zaken betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige of de beëindiging van het ouderlijk gezag of de voogdij bepaald, dat de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder, een deskundige benoemt. Net als in lid 1 is daaraan toegevoegd ‘mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet’.  Volgens de Hoge Raad dient het verzoek van de ouder in beginsel te worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen, dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.  

De achtergrond van het opnemen in de wet van artikel 810a Rv is, dat ouders de mogelijkheid moesten krijgen om de inhoud van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te bestrijden met de resultaten van een extern deskundigenonderzoek. De algemene klacht van ouders was, dat rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming veelal de uitkomst van een procedure bepaalden en dat verzoeken van ouders om een tegenonderzoek (op grond van de algemene regeling) vaak werden afgewezen, waardoor het beginsel van ‘equality of arms’ geweld werd aangedaan. Kort gezegd, er moest een mogelijkheid voor ‘contra-expertise’ komen.

In een recente uitspraak van de Hoge Raad over 810a lid 2 Rv (met vindplaats ECLI:NL:HR:2020:961)  ging het om de vraag, of er inderdaad sprake dient te zijn van een ‘contra-expertise’, om het door een ouder, in casu de moeder, verzochte deskundigenonderzoek toe te staan. Het Hof had het verzoek van de moeder afgewezen, omdat er nog geen raadsonderzoek had plaatsgevonden.  De Hoge Raad oordeelde daarover in 2014, dat met het bedoelde wetartikel weliswaar is beoogd te bevorderen dat ouders gemotiveerd een standpunt van de Raad of een Gecertificeerde Instelling (GI) kunnen weerspreken, maar dat dat niet hoeft te betekenen, dat aan dat standpunt ook een onderzoeksrapport ten grondslag ligt. Het standpunt kan ook blijken uit de (proces)stukken.  De Hoge Raad overweegt in de recente uitspraak, dat indien de betreffende instantie nader onderzoek niet noodzakelijk acht of om een andere reden ervan afziet, ook een beroep kan worden gedaan op het wetsartikel.  De Hoge Raad oordeelt echter dat voor een onderzoek op verzoek van een ouder op grond van het principe ‘equality of arms’ nog geen plaats is, indien de Raad of GI het onderzoek wel noodzakelijk acht, maar het onderzoek nog niet heeft kunnen plaatsvinden of nog loopt.   In de bedoelde procedure had het onderzoek nog niet kunnen plaatsvinden als gevolg van onvoldoende medewerking  van nota bene de moeder.  De Hoge Raad heeft het beroep verworpen.

In een uitspraak uit 2019 (ECLI:NL:HR:2019:575) had het Hof het verzoek van een ouder om een deskundigenonderzoek te bepalen afgewezen, waarna namens de ouder cassatie werd ingesteld. Het Hof had volgens de Hoge Raad moeten onderzoeken of het op artikel 810a lid 2 RV gebaseerde verzoek van de moeder voldoende concreet en ter zake dienend was, en zo ja, of het belang van de kinderen zich tegen toewijzing van het verzoek verzette.  Nu, volgens de Hoge Raad, uit de overwegingen van het Hof  niet bleek, dat het Hof dat onderzoek had verricht en bij de afwijzing heeft volstaan met de overweging zich voldoende geïnformeerd te achten, gaf het oordeel van het Hof  blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigde de beschikking en verwees het geding naar een (ander) Hof.

De verschillende regelingen geven de rechter niet dezelfde ruimte om een verzoek om een deskundigenonderzoek af te wijzen. Waar de algemene regeling  (194 -200 Rv) een discretionaire bevoegdheid van de rechter betreft, gelden voor artikel 810a Rv, zoals uit het voorgaande  blijkt, strengere afwijzingsgronden.

Vragen, advies of contact

Mocht u vragen hebben met betrekking tot het (laten) inschakelen van deskundigen of andere kwesties op het gebied van het personen- en familierecht, dan kunt u daartoe contact opnemen met ondergetekende of een van mijn sectiegenoten van DeHaan Advocaten en Notarissen.

scheidenGerelateerde actualiteiten