Borg van failliete huurder moet schadevergoeding betalen

30 juni 2014

Steeds vaker is in huurovereenkomsten een beding opgenomen waarin staat dat, wanneer de overeenkomst eerder eindigt dan is afgesproken, de huurder een schadevergoeding moet betalen aan de verhuurder. De hoogte van die schadevergoeding is meestal gelijk aan de huur over de resterende huurtermijnen. De vraag is of dit beding ook geldig is wanneer de huurder failliet gaat en de curator de huurovereenkomst opzegt. In 2011 heeft de Hoge Raad daar een uitspraak over gedaan.  Volgens de Hoge Raad is, wanneer de curator op grond van de Faillissementswet de huurovereenkomst opzegt, het ontoelaatbaar dat de verhuurder een dergelijke schadevergoeding van de boedel kan vorderen. Dat zou in strijd zijn met het stelsel van de Faillissementswet (Fw).

Sindsdien speelde de vraag of de verhuurder deze schadevergoeding wel van een andere partij kan vorderen. In de praktijk komt het voor dat een derde (bijvoorbeeld familie, een bank of andere financier) borg staat voor de verplichtingen van de huurder uit hoofde van de huurovereenkomst. Kan de verhuurder die borgsteller wel aanspreken?

In 2013 is deze vraag door de Hoge Raad bevestigend beantwoord.  Allereerst wordt door de Hoge Raad vastgesteld dat het arrest uit 2011 ziet op de verhouding tussen de verhuurder en de boedel. Daarna stelt hij vast dat het bedoelde beding in principe gewoon geldig is. Er kan alleen jegens de boedel geen beroep op worden gedaan. Wanneer een derde zich borg heeft gesteld en daarmee een garantie voor de nakoming heeft afgegeven brengt de opzegging door de curator daar geen verandering in. De verhuurder kan dus met succes de borgsteller aanspreken.

Dit geldt natuurlijk niet alleen voor een derde die een borgstelling heeft afgegeven. Ook is het mogelijk dat een bank een zogenaamde bankgarantie heeft afgegeven. Ook die kan worden aangesproken.