In mijn praktijk krijg ik regelmatig te maken met mensen, die hun relatie willen beëindigen of waarvan de relatie inmiddels is beëindigd, en die niet gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
Voor een groot deel van de samenwoners geldt, dat zij hun vermogensrechtelijke verhoudingen niet hebben geregeld en hebben laten vastleggen in een samenlevingsovereenkomst, maar ook al is dat wel het geval, dan gebeurt dat vaak in het begin van de relatie, wanneer er nog geen financiële verwevenheden zijn. Op het moment dat gedurende de relatie vermogensverschuivingen hebben plaatsgevonden en is geïnvesteerd in goederen van de partner, dan rijst bij het einde van de relatie alsnog de vraag naar de mogelijkheden voor de financiële afwikkeling daarvan. Wanneer het de ex-partners niet lukt om in goed onderling overleg alsnog afspraken te maken, rest een procedure.
Samenwoners kunnen in dat geval geen beroep doen op de regels, zoals die voor gehuwden en geregistreerd partners zijn opgenomen in de titels 6 – 8 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Welke regels dan wel van toepassing zijn op de vermogensrechtelijke verhouding tussen partners die op basis van een affectieve relatie samenwonen, heeft de Hoge Raad in het arrest van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707, nog eens helder uiteengezet.
In de voornoemde procedure ging het om een man en een vrouw die gedurende een periode van ruim vier jaar hebben samengewoond in een woning, die in eigendom toebehoort aan de man. Er is geen samenlevingsovereenkomst. Uit de relatie is in 2008 een zoon geboren. In 2011 is de woning van de man verbouwd. De verbouwingskosten zijn betaald door de vrouw, die daarvoor een geldlening is aangegaan bij haar moeder, dan wel daarvoor een schenking heeft ontvangen van haar moeder.
In 2012 is de relatie van de samenlevers beëindigd en eist de vrouw van de man betaling van een bedrag van om en nabij € 75.000,–. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat zij de verbouwing van zijn woning heeft gefinancierd met privévermogen en dat zij daarom recht heeft op vergoeding van het nominale bedrag van de financiering. De vrouw baseert haar vordering op (overeenkomstige toepassing van) artikel 1:87 BW.
De rechtbank heeft de vordering van de vrouw toegewezen tot een bedrag van bijna € 67.000,–. De rechtbank overwoog, dat op de rechtsbetrekking tussen de man en de vrouw titel 7 van Boek 3 van toepassing is en dat die rechtsbetrekking op grond van het bepaalde in artikel 3:166 lid 3 wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 BW. Dat brengt, zo overwoog de rechtbank, mee dat, ook al hebben partijen daarover niets geregeld, vergoedingsrechten kunnen ontstaan doordat goederen behorend tot het vermogen van de een, geheel of ten dele worden gefinancierd met geld van de ander. Zonder nadere toelichting valt, zo overwoog de rechtbank, niet in te zien waarom dit uitgangspunt alleen zou gelden voor samenwonenden met een samenlevingscontract. Nu vaststaat dat partijen geruime tijd hebben samengewoond en een affectieve relatie hebben gehad waaruit een kind is geboren, is er, volgens de rechtbank, sprake van lotsverbondenheid, die vergelijkbaar is met die van samenwonenden met een samenlevingscontract, gehuwden en geregistreerd partners. Ook in de literatuur wordt al langer aandacht besteed aan materiele problemen en onbillijkheden na scheiding van ongehuwd samenlevende partners.
De man is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gegaan; het gerechtshof heeft het beroep van de man gegrond verklaard en de vordering van de vrouw alsnog afgewezen. De man heeft in hoger beroep aangevoerd, dat er geen rechtens relevante grondslag is op basis waarvan hij de vrouw in verband met de verbouwing van zijn woning enig bedrag verschuldigd is. Hij heeft ter onderbouwing daarvan onder meer naar voren gebracht, dat de vrouw de woning wilde verbouwen, dat hem daartoe de middelen ontbraken, dat de vrouw daarmee bekend was en dat de vrouw de man ook steeds zou hebben voorgehouden dat hij haar in verband met de verband met de verbouwing niets verschuldigd was en voorts, dat de verbouwing niet zou hebben geleid tot een waardevermeerdering van de woning. De vrouw heeft tegen het arrest van het hof cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad stelt voorop dat, zoals ook het hof heeft overwogen, de woning het eigendom van de man is en dat er om die reden geen gemeenschap in de zin van titel 7 van boek 3 bestaat. De vrouw heeft dan ook niet een daaruit voortvloeiend vorderingsrecht, ook niet nu de vrouw heeft geïnvesteerd in de woning.
Vervolgens stelt de Hoge Raad, dat de vermogensrechtelijke regels, zoals die gelden voor echtgenoten en geregistreerd partners en zijn opgenomen in boek 1 BW, niet van overeenkomstige toepassing zijn voor ‘informeel samenlevenden’, en dat het beroep van de vrouw op artikel 1:87 BW om die reden dan ook niet opgaat. De Hoge Raad benadrukt, dat aan de hand van het algemeen verbintenissenrecht moet worden beoordeeld of de vrouw in verband met haar investering in de woning van de man een vergoedingsrecht tegen hem kan inroepen. De Hoge Raad benoemt als mogelijke grondslagen, de overeenkomst, de onverschuldigde betaling van artikel 6:203 BW en de ongerechtvaardigde verrijking van artikel 6:212 BW.
Volgens de Hoge Raad moet worden onderzocht of tussen de samenlevers een overeenkomt bestaat, die, mede in acht genomen de in artikel 6:248 lid 1 BW bedoelde aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, ook de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving regelt. Dat kan volgens de Hoge Raad een schriftelijke overeenkomst zijn, maar er kunnen ook uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken zijn gemaakt. Volgens de Hoge Raad is het hof is tot de conclusie gekomen dat de vrouw voor het bestaan daarvan onvoldoende heeft gesteld.
Het hof had voorts geoordeeld dat op grond van de gestelde feiten en omstandigheden niet kon worden geoordeeld, dat de man door de verbouwing is verrijkt. De Hoge Raad verwerpt de daartegen gerichte klacht van de vrouw. De Hoge Raad overweegt dat is komen vast te staan, dat de man de kosten van de verbouwing niet zelf kon dragen. Wanneer de vrouw de kosten niet voor haar rekening had genomen, zou de man de kosten niet zelf hebben gemaakt en de man was ook niet verplicht om de verbouwing uit te voeren en de kosten te maken. De man heeft zich de kosten dan ook niet bespaard.
Het voorgaande laat volgens de Hoge Raad onverlet, dat er tussen samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en de billijkheid wordt beheerst. De Hoge Raad overweegt daartoe: ‘Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving aan te gaan of over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenwonen, raakt in de praktijk onvermijdelijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding.’
Ook als een vergoedingsrecht niet kan worden aangenomen op grond van een overeenkomst of de andere in boek 6 geregelde rechtsfiguren, zou dat vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval, derhalve ook kunnen voortvloeien uit de eisen en redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 lid 1. Volgens De Hoge Raad had de vrouw in deze specifieke situatie die bijzondere feiten en omstandigheden echter niet aangevoerd.
Met deze uitspraak geeft de Hoge Raad een aanvullende mogelijkheid gecreëerd om alsnog een vergoedingsrecht aan te nemen. Het komt dan echter aan op hetgeen in een procedure wordt gesteld en of dat voldoende wordt bevonden. Beter is uiteraard om voor zekerheid te kiezen en ook bij samenwoning goede afspraken te maken en te laten vastleggen en deze afspraken periodiek te laten toetsen. Dit geldt zeker bij het aangaan van financiële verplichtingen en vermogensverschuivingen. De leden van de sectie Personen- en Familierecht adviseren en begeleiden u daarin graag.
Neemt u gerust contact met ons op. Wij helpen u graag verder!
Meldt u zich vrijblijvend aan voor onze nieuwsbrief.
Download het bestand.
Dehaanlaw.nl maakt gebruik van cookies
Als u kiest voor ’Nodige cookies’ plaatsen wij slechts functionele en analytische cookies met weinig tot geen gevolgen voor uw privacy. Indien u kiest voor ‘Alle cookies’ plaatsen wij ook tracking cookies waarmee wij informatie over u verzamelen om u gepersonaliseerde content aan te kunnen bieden. U geeft hiermee tevens toestemming voor het verwerken van de middels deze cookies verkregen persoonsgegevens conform ons Privacy Statement en Cookie Statement.
Necessary cookies are absolutely essential for the website to function properly. This category only includes cookies that ensures basic functionalities and security features of the website. These cookies do not store any personal information.
Any cookies that may not be particularly necessary for the website to function and is used specifically to collect user personal data via analytics, ads, other embedded contents are termed as non-necessary cookies. It is mandatory to procure user consent prior to running these cookies on your website.
Undefined cookies are those that are being analyzed and have not been classified into a category as yet.