Het opzeggen van het krediet door de bank

10 februari 2015

Stel dat uw bedrijf gebruik maakt van een krediet bij de bank. Op een gegeven moment eist de bank het volledige krediet op. De reden daarvan zou gelegen kunnen zijn in het feit dat uw bedrijf niet voldoet aan de rente- en/of aflossingsverplichtingen, of dat de bank van mening is dat de solvabiliteitsratio van uw bedrijf onvoldoende is, dan wel dat de bank geen zaken meer wil doen in uw bedrijfsbranche. De bank eist dat u binnen een termijn van enkele maanden het totale krediet terugbetaalt.

Door het opzeggen van het krediet komt uw bedrijf waarschijnlijk acuut in financiële problemen. De meeste bedrijven zijn namelijk niet bij machte het krediet zomaar ineens uit eigen middelen terug te betalen. U zult voor uw bedrijf dan op zoek moeten naar andere financieringsbronnen, bijvoorbeeld via investeerders, beleggers of een herfinanciering bij een andere bank, maar in de huidige tijd is dat alles behalve gemakkelijk.

Is een opzegging van het krediet door de bank, zoals hiervoor geschetst, toegestaan? Zoals vaak hangt dat af van de omstandigheden van het geval.

In de eerste plaats is van belang dat een bank de bevoegdheid heeft om het krediet op te zeggen op basis van artikel 19 van de Algemene Bankvoorwaarden, die in principe in iedere kredietovereenkomst van toepassing worden verklaard.

Met betrekking tot de wijze en het moment waarop de bank van deze bevoegdheid gebruik mag maken is in de loop van de jaren veel rechtspraak verschenen. Tot voor kort werd de vraag of de bank een krediet rechtsgeldig heeft opgezegd door rechters veelvuldig getoetst aan de eisen die het Hof Arnhem in de zaak Rabobank/Aarding heeft gesteld. In dat arrest overwoog het Hof dat een bank uit hoofde van de maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht heeft, ondanks dat de bank op grond van artikel 19 van de Algemene Bankvoorwaarden het krediet te allen tijde op kan zeggen. Deze bijzondere zorgplicht brengt mee dat ten minste zal moeten zijn voldaan aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Met andere woorden: de opzegging moet – gelet op de omstandigheden – passend zijn en niet een minder zwaar middel kan worden gebruikt. In dat verband zal onder meer betekenis toekomen aan factoren als de duur van de kredietrelatie, de toeneming van het bancaire kredietrisico, het gedrag en de betrouwbaarheid van de kredietnemer, welke termijn de kredietnemer krijgt om een andere bankier te zoeken, welke ernstige financiële problemen voor het bedrijf ontstaan en andere maatschappelijke belangen waaronder het voortbestaan van werkgelegenheid.

Rechters concludeerden op grond van deze criteria met enige regelmaat dat de bank ten onrechte het krediet had opgezegd.

De Hoge Raad heeft echter in een recent arrest in de zaak ING/X geoordeeld dat de rechters niet de juiste toets hebben gebruikt bij de beoordeling of de bank gerechtigd was het krediet op te zeggen. De Hoge Raad oordeelt dat indien een bank gebruikt maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot opzegging, de rechtsgeldigheid daarvan moet worden getoetst aan de hand van de overeenkomst en aan de hand van artikel 6:248 lid 2 BW. Artikel 6:248 lid 2 BW houdt in dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit is een strenge tot terughoudendheid nopende maatstaf. In het kader van die beoordeling kan volgens de Hoge Raad desondanks nog steeds rekening worden gehouden met een eventuele bijzondere zorgplicht van de bank.

De Hoge Raad geeft daarmee rechters minder vrijheid om te treden in de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het besluit van de bank tot opzegging van het krediet. De nadruk komt weer meer te liggen op de in de kredietovereenkomst en Algemene Bankvoorwaarden opgenomen bevoegdheid van de bank om tot opzegging over te gaan. Alleen wanneer de opzegging naar maatstaven van redelijkheid of billijkheid als onaanvaardbaar zou moeten worden aangemerkt, dan kan de rechter de opzegging als niet rechtsgeldig beoordelen. Toetselement hierbij blijft wel de bijzondere zorgplicht van de bank.

Zo kende het Hof in de betreffende zaak gewicht toe aan de omstandigheid dat het bedrijf als gevolg van de beëindiging van een rentevaste lening een bedrag van € 122.125,69 aan boeterente moest betalen. Dit werd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht. De Hoge Raad liet dit oordeel in stand.

Op het eerste gezicht lijkt er wellicht niet veel te zijn veranderd, maar de uitspraak van de Hoge Raad kan gevolgen hebben voor de wijze waarop door een bedrijf op een opzegging gereageerd moet worden, omdat de stel- en bewijsplicht nu meer dan voorheen aan de kant van het bedrijf is komen te liggen.

Voor een goede juridische beoordeling van de vraag of de bank het krediet van uw bedrijf rechtsgeldig heeft opgezegd, kunt  u zich wenden tot één van onze advocaten van onze Sectie Ondernemingsrecht.