Kort Commentaar Omgevingsrecht | Week 19

6 mei 2025

In deze blogreeks bespreken onze bestuursrechtadvocaten wekelijks enkele interessante uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak. In deze aflevering: moet er worden gehandhaafd tegen houtopstand in verband met een molenbiotoop? En we bespreken een natuurvergunning voor een uitbreiding van een pluimveehouderij.

De molenbiotoop van de korenmolen van Oud-Alblas (ECLI:NL:RVS:2025:1967)

De eigenaar van een korenmolen wil dat B&W van Molenlanden handhavend optreedt tegen de aanwezigheid van een houtopstand omdat deze in strijd met de regels van de molenbiotoop, te hoog is en daardoor de werking van de molen wordt beperkt. Het verzoek is reeds gedaan in 2017 zodat de Wabo van toepassing blijft. Het college wijst dit verzoek af omdat de houtopstand onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht zou vallen. Weliswaar was er op grond van het vigerende bestemmingsplan uit 2010 een aanlegvergunningplicht ingesteld maar de houtopstand was al aanwezig voordat het plan in werking trad. Het bezwaar en het beroep van de eigenaar van de molen worden ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de eigenaar meer succes. Het college heeft een derde herziening van het bestemmingsplan uit 2015 niet in de overwegingen betrokken. Voor een gedeelte van de houtopstand betekent dit dat geen bepalingen gelden in het kader van de molenbiotoop. Dus geen reden om te handhaven. Voor een ander deel gelden nog de oorspronkelijke regels uit 2010.

De Afdeling overweegt dat het gebruiksovergangsrecht alleen van toepassing is op vormen van gebruik die niet onder een aanlegvergunningstelsel vallen. Gebruik dat hier wel onder valt wordt namelijk in beginsel in overeenstemming met de bestemming geacht, waardoor het niet onder het overgangsrecht kan vallen. De Afdeling verwijst o.a. naar een uitspraak uit 2000 (ECLI:NL:RVS:2000:AP 5691).

Het hoger beroep is dus deels gegrond en het college moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar.

Deze procedure valt nog geheel onder oud recht. Onder de Omgevingswet kennen we geen standaard gebruiksovergangsrecht meer. Echter, zolang er geen nieuw omgevingsplan is vastgesteld geldt nog wel dit zogenaamde gebruiksovergangsrecht. Pas als een omgevingsplan wordt vastgesteld voor een perceel komt het gebruiksovergangsrecht te vervallen en kan dit betekenen dat een college het gebruik niet langer hoeft te eerbiedigen wanner dit ongewenst wordt geacht. Mogelijk kan er dan wel met succes een beroep worden gedaan op nadeelcompensatie. Onder oud recht verleende omgevingsvergunningen/aanlegvergunningen blijven in beginsel geldig.

Uitbreiding pluimveehouderij Nieuw Annerveen (ECLI:NL:RVS:2025:1954)

Een pluimveehouder heeft een natuurvergunning uit 2016, gebaseerd op het in 2019 onrechtmatig verklaarde PAS. In 2018 vraagt hij een vergunning aan om uit te breiden. GS verleent de vergunning in 2020. Op basis van een voortoets en met toepassing van intern salderen concludeert dit college dat er geen toename is van stikstofdepositie. Het beroep hiertegen van MOB wordt gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat een PAS- vergunning, verleend met gebreken, gelet op art. 6 lid 3 Habitatrichtlijn niet zonder herbeoordeling mag worden betrokken bij de verlening van een nieuwe natuurvergunning voor wijziging van het project. De rechtbank verwijst naar het Aqua Pri-arrest van het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2022:864).

GS gaat in hoger beroep en stelt dat het niet zo kan zijn dat aan een natuurvergunning waarvan de beoordeling naar huidig inzicht gebrekkig is geweest geen referentiesituatie kan worden ontleend.

De Afdeling is dezelfde opvatting toegedaan. De Afdeling verwijst naar de bekende uitspraken van 18 december 2024 over intern salderen (ECLI: NL: RVS:2024:4923) waarin onder r.o. 18 al met zoveel woorden is geoordeeld dat ook gebrekkig tot stand gekomen toestemmingen, zoals een PAS-vergunning, kunnen worden meegenomen in een passende beoordeling van een project en dus ook gebruikt kunnen worden om intern te salderen.

Daarnaast speelt in de zaak de vraag wanneer er sprake is van een en hetzelfde project. Moeten dan de onderdelen van het project die ongewijzigd blijven ook beoordeeld worden? Bijvoorbeeld wanneer er meer stallen zijn voor pluimvee en er in een van de stallen geen wijzigingen plaatsvinden ten opzichte van de bestaande situatie die reeds vergund was? De Afdeling zet de lijn uit de uitspraken van 18 december 2024 voort. De mogelijk te verlenen vergunning moet betrekking hebben op het geheel. Het college zal de aanvraag, die in dit geval betrekking heeft op het gehele project na wijziging, opnieuw moeten beoordelen waarbij een vergelijking van de gevolgen van de beoogde situatie met de gevolgen die zijn toe te rekenen aan de bestaande natuurvergunde situatie (intern salderen) mag plaatsvinden in de passende beoordeling.

De vraag of een strengere beoordeling moet plaatsvinden van het additionaliteitsvereiste als intern gesaldeerd wordt met een PAS-vergunning, zoals betoogd door MOB, is niet beantwoord.

In de uitspraken van 18 december 2024 stelde de Afdeling dat het bevoegd gezag bij de toepassing van dit vereiste een beoordelingsmarge heeft. In het besluit dient te worden gemotiveerd hoe deze beoordeling heeft plaatsgevonden. Een door het bevoegd gezag opgemaakt plan, programma of pakket van maatregelen waarin gemotiveerd wordt welke instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen nodig zijn kan behulpzaam zijn bij de beoordeling of aan het vereiste is voldaan.

De Afdeling volgt in deze uitspraak de lijn uit de veelbesproken uitspraken van 18 december 2024 en bevestigt nogmaals dat deze lijn in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie.

We weten nu wanneer er sprake is van een nieuw project en wat alsdan in de beoordeling moet worden betrokken. Van het bevoegd gezag wordt verwacht dat zij goed in beeld brengt in het besluit, bij voorkeur onder verwijzing naar een plan of programma of pakket aan maatregelen hoe invulling is gegeven aan het additionaliteitsvereiste.

Gerelateerde actualiteiten