Kort Commentaar Omgevingsrecht | Week 43

22 oktober 2025

In deze blogreeks bespreken onze bestuursrechtadvocaten wekelijks enkele interessante uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak op het gebied van het omgevingsrecht. In deze aflevering: bestuursdwang tegen een trompetspeler en twee uitspraken van de Voorzieningenrechter inzake een geitenhouderij te Maasdriel en woningbouw in Veghel.

De trompetspeler van Roosendaal (ECLI:NL:RVS:2025:4936)

In deze zaak is er sprake van een man die in de binnenstad van Roosendaal geregeld in het openbaar op zijn trompet speelt. Volgens de burgemeester doet hij dat ook in de avond en nacht. Dat heeft geleid tot klachten.

Een waarschuwing om daarmee te stoppen leidt niet tot het gewenste resultaat. Daarom wordt er een last onder bestuursdwang opgelegd bij besluiten van 27 mei en 22 juli 2022. De besluiten strekken ertoe dat de trompet in beslag wordt genomen en meegevoerd op last van de burgemeester. Er is sprake van een overtreding van de APV van Roosendaal. De trompetspeler heeft geen ontheffing van de burgemeester om als straatartiest op te treden. De last houdt in dat de trompetspeler niet aanwezig mag zijn in de door de burgemeester aangewezen gebieden indien hij in het bezit is van een muziekinstrument alsmede een verbod om als straatartiest op te treden.

Omdat kennelijk bestuursdwang in de vorm van inbeslagname een onvoldoende prikkel vormt wordt het besluit van 22 juli 2022 ingetrokken en vervangen door een besluit waarbij de inbeslagname wordt gecombineerd met kostenverhaal. De trompetspeler gaat toch door en de trompet wordt in beslag genomen en de kosten ad € 59,33 worden bij besluit in rekening gebracht.

De trompettist gaat in beroep bij de rechtbank en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond (ECLI:NL:RBZWB:2023:5137). De rechtbank oordeelt dat de trompettist kan worden gezien als straatartiest. Weliswaar in deze term in de APV niet gedefinieerd maar volgens het normale spraakgebruik (en de Dikke van Dale) dient hij te worden aangemerkt als straatartiest. De burgemeester was daarom bevoegd om handhavend op te treden. Evenmin is er sprake van strijd met het EVRM. De inperking van de bewegingsvrijheid is voor de trompetspeler slechts beperkt. Zonder trompet mag hij overal gaan, met trompet alleen niet in de aangewezen gebieden. Het besluit doorstaat ook een toets aan het evenredigheidsbeginsel. Het besluit van de burgemeester is geschikt voor het te bereiken doel, is daarvoor noodzakelijk en is evenwichtig.

De trompettist gaat in hoger beroep. De Afdeling maakt in één overweging korte metten met zijn hoger beroep. Er worden in hoger beroep nauwelijks nieuwe gronden of argumenten naar voren gebracht. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank voldoende is ingegaan op de beroepsgronden en overweegt voorts dat zij ook vindt dat de man een straatartiest is. Het hoger beroep is dus ongegrond.

De uitspraak van de Afdeling is als zodanig niet opzienbarend. Interessant is wel de vraag of de burgemeester gehouden is de trompet terug te geven. Op grond van art. 5:29 Awb mag de trompet worden meegevoerd en bewaard zolang dat strikt noodzakelijk is. Zijn er gronden om teruggave te weigeren, ervan uitgaande dat de man de kosten voor de bestuursdwang heeft betaald?

Als er niet zou zijn betaald dan kan de burgemeester een retentierecht inroepen volgens lid 4 van artikel 5:29 Awb. Als de burgemeester de trompet niet wil teruggeven zullen daar gegronde redenen voor moeten zijn. Of die gronden er zijn valt te betwijfelen. Er zal slechts één argument zijn om niet terug te geven en dat is vrees voor herhaling. Daar staat echter tegenover dat hij wel trompet mag spelen zolang hij buiten de aangewezen gebieden blijft. De vrees voor herhaling wordt niet weggenomen door teruggave te weigeren. Hij kan tenslotte altijd nog op een andere trompet spelen.

Nieuwbouw geitenhouderij Maasdriel (ECLI:NL:RVS:2025:4906)

Een geitenhouderij in Rossum verkrijgt op 10 oktober 2023 een omgevingsvergunning bouwen en beperkte milieutoets  voor de nieuwbouw van een stal. De stal zal een oude stal vervangen en het aantal dieren (1900 geiten) neemt niet toe.

Stichting Dorp en Landschap Bommelerwaard gaat in beroep bij de rechtbank. De MOB (Stichting Mobilisation for the Environment) had bij GS een verzoek handhavend op te treden ingediend omdat voor het project een natuurvergunning nodig zou zijn. Dat verzoek wordt door GS afgewezen.

Bij de rechtbank Gelderland liggen twee besluiten ter beoordeling: het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning en het beroep tegen de weigering handhavend op te treden omdat een natuurvergunning zou moeten worden afgegeven voor de nieuwbouw. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond. Daarbij is van belang dat de rechtbank een advies heeft ingewonnen bij de StAB. De StAB concludeert dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie in de nieuwe situatie.

De Stichting en MOB gaan in hoger beroep en verzoeken om een voorlopige voorziening. Daarmee beogen zij de bouw van de nieuwe geitenstal te voorkomen. De geitenhouderij stelt incidenteel hoger beroep in.

Inmiddels moet GS in haar besluitvorming rekening houden met de uitspraken van de Afdeling van 18 december 2024 (Rendac). Ook al zou  geen sprake zijn van een toename van de stukstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000 Rijntakken, dan moet er nog een vergunning worden aangevraagd en verleend. Immers, intern salderen is vergunningplichtig. GS wijst echter op de overweging van de Afdeling in de Rendac-zaak dat er een overgangstermijn geldt tot 2030 voor projecten die zijn aangevangen voor 1 januari 2025 en dat zou in deze situatie aan de orde zijn.

MOB brengt een rapport in het geding van een deskundige waarin gesteld wordt dat er toch sprake is van een toename van stukstofdepositie van 0.03mol per hectare per jaar. De conclusie van de StAB wordt dus betwist. Verder betwist MOB dat er begonnen zou zijn met het project voor 1 januari 2025. Er zijn wel nieuwe verhardingen aangebracht maar dat betekent volgens MOB nog niet dat de nieuwbouw is aangevangen. De vergunninghouder betwist gemotiveerd dat er sprake zou zijn van een toename van stikstofdepositie.

Onder de gegeven omstandigheden ziet de Voorzieningenrechter geen aanleiding om de activiteiten van de geitenhouderij stil te leggen. De procedure ex art. 8:81 Awb leent zich niet voor een discussie over de vraag of er toch sprake zou zijn van een beperkte toename van de depositie. De Voorzieningenrechter acht het aanbrengen van verhardingen als een onlosmakelijk onderdeel van het gehele project en vindt dus dat het project is aangevangen voor 1 januari 2025. Inwilligen van het verzoek de bouw stil te leggen is erg ingrijpend. De Voorzieningenrechter wijst daarbij ook op de bedrijfseconomische belangen van vergunninghouder en tevens wordt overwogen, naar aanleiding van een pleidooi van vergunninghouder, dat bij vernietiging van de uitspraak van de rechtbank de omgevingsvergunning en natuurvergunning alsnog kunnen worden verleend, maar dan voor een lager aantal geiten zodat dit geen reden vormt om de bouw stil te leggen.

De uitspraak geeft enig inzicht in de vraag hoe de Afdeling om zal gaan met de in de Rendac-uitspraak aangenomen uitzondering dat projecten waarmee voor 1 januari 2025 daadwerkelijk een aanvang zijn genomen mogen worden voortgezet en vervolgens voor 2030 kunnen en moeten worden gelegaliseerd.

De Voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling inzake de natuurvergunning voor museum Voorlinden (ECLI:NL:RVS:2025:4556: zie Kort Commentaar Omgevingsrecht week 40) over de vraag wanneer bepaalde activiteiten tezamen een project vormen.

Als er sprake is van onlosmakelijke samenhang, in dit geval is er voor 1 januari 2025 een aanvang gemaakt met het aanbrengen van de verhardingen die nodig zijn om vervolgens de stal te bouwen, is die onlosmakelijke samenhang aan de orde en geldt dus de door de Afdeling aangenomen uitzondering, zodat dit project nog kan worden voortgezet en gelegaliseerd voor 1 januari 2030.

Woningbouw Catharinahoeve te Veghel (ECLI:NL:RVS:2025:4911)

De Raad van Meijerijstad stelt op 23 mei 2024 een bestemmingsplan vast dat de bouw van 42 woningen aan de Catharinahoeve in Veghel mogelijk moet maken. Een aangrenzend agrarisch bedrijf ageert daartegen en vreest belemmering voor de bedrijfsvoering. Het agrarisch bedrijf gaat in beroep tegen de vaststelling en dient op 13 november 2024 een schorsingsverzoek in. Het College verleent op 30 september 2024 de omgevingsvergunningen die de bouw van de woningen mogelijk maken. Daartegen maakt het bedrijf bezwaar. Dit bezwaarschrift wordt in hoog tempo behandeld. Op 8 januari 2025 is de hoorzitting bij de bezwarencommissie en op 13 januari wordt het bezwaar al ongegrond verklaard. Op dat moment wist het College dat er een schorsingsverzoek was ingediend gericht tegen het vastgestelde bestemmingsplan. Dat verzoek werd op 16 januari 2025 behandeld en leidde tot een schorsing van het bestemmingsplan op 6 februari 2025.

Het agrarisch bedrijf stelde beroep in tegen het besluit op bezwaar over de verleende vergunningen. Dat beroep werd ongegrond verklaard waarna er hoger beroep werd ingesteld bij de Afdeling. Omdat de vergunninghouder wilde beginnen met de bouw werd er door het agrarisch  bedrijf een schorsingsverzoek ingediend.

De Voorzieningenrechter overweegt dat de Tegelen jurisprudentie uit 1999 nog steeds geldt. Dat brengt met zich mee dat het College, als zij op 13 januari 2025 toetst aan het nieuwe bestemmingsplan dat op dat moment niet was geschorst, dit met recht kan doen, ook al weet het College dat dit plan niet onherroepelijk is. De Voorzieningenrechter hecht echter ook veel waarde aan een goede rechtsbescherming. Het College wist ten tijde van de beslissing op bezwaar dat er een schorsingsverzoek was ingediend tegen het bestemmingsplan en dat dat binnen afzienbare termijn zou worden behandeld. Het College kan geen redenen aanvoeren waarom van het College niet mag worden verlangd de beslissing op het verzoek af te wachten.

Gelet hierop dient het belang van de rechtsbescherming voor te gaan. De Voorzieningenrechter schorst daarom alsnog de verleende omgevingsvergunningen. De Voorzieningenrechter laat blijken dat de Tegelen jurisprudentie onverkort van kracht blijft. Echter, er kunnen omstandigheden zijn, zoals in deze zaak waardoor het belang van de rechtsbescherming voorgaat. Zeker als de rechtszoekende alle rechtsmiddelen tijdig aanwendt en het bevoegd gezag dit weet en geen zwaarwegende argumenten kan aanvoeren waarom er niet gewacht kan worden met verdere besluitvorming.

Neem contact met ons op

Bovenstaande zaken laten zien hoe breed het omgevingsrecht kan zijn. Heeft u zelf te maken met een kwestie rondom de Omgevingswet? Neem dan vooral contact op met één van onze specialisten: Sander van Gent, Charles van Mierlo of Tom Dekker.

Gerelateerde Actualiteiten