In deze blogreeks bespreken onze bestuursrechtadvocaten wekelijks enkele interessante uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak. In deze aflevering: rechtbank voorziet ten onrechte zelf in de zaak, mountainbiken is geen intensief gebruik en het belang van een zorgvuldig geformuleerde last.
De rechtbank voorziet ten onrechte zelf in de zaak (ECLI:NL:RVS:2025:3210)
Het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren (hierna: college) heeft bij besluit van 13 oktober 2020 een omgevingsvergunning verleend aan Naarden Vastgoed voor het gedeeltelijk slopen en vergroten van een pand in Naarden.
In de tussenuitspraak van 21 januari 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval in voldoende parkeergelegenheid kon worden voorzien. Op het moment van het nemen van het besluit van 7 mei 2021 mocht volgens het toen geldende parkeerbeleid voor vervangende parkeerruimte een beroep worden gedaan op de bestaande parkeercapaciteit in de openbare ruimte, omdat op het perceel en binnen een loopafstand van 100 meter niet in de benodigde parkeerruimte kon worden voorzien. Die mogelijkheid bestond als uit onderzoek was gebleken dat daarmee de parkeerdruk in het gebied binnen een loopafstand van 100 meter rondom het perceel op het maatgevende moment in de week onder de 85% zou blijven. Dat onderzoek was echter niet verricht. De rechtbank heeft het college in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek te herstellen.
Het college heeft de rechtbank laten weten dat het parkeerbeleid zou worden gewijzigd. De voorgenomen wijziging had betrekking op een verruiming van de voor het parkeerdrukonderzoek relevante loopafstand van 100 meter naar 300 meter, waardoor in casu een op 200 meter van het perceel gelegen parkeerterrein bij dat onderzoek kon worden betrokken. De rechtbank nam hiermee geen genoegen. Zij oordeelde dat met deze brief het gebrek (het ontbreken van een onderzoek naar de parkeerdruk) niet was hersteld. Zij vernietigde daarom de beslissing op bezwaar en herriep de omgevingsvergunning.
Circa tien maanden na de uitspraak van de rechtbank is het parkeerbeleid ook daadwerkelijk gewijzigd.
Naarden Vastgoed voert in hoger beroep aan dat geen aanleiding bestond voor de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien, omdat geenszins vaststond dat het college alsnog zou weigeren om de omgevingsvergunning te verlenen. Naarden Vastgoed wees daarbij op het concrete voornemen van het college om het parkeerbeleid te wijzigen, welk voornemen inmiddels had geleid tot het gewijzigde parkeerbeleid. Ook wees zij op de binnenplanse mogelijkheid om van de parapluplanregels af te wijken.
De Afdeling ging hierin mee. Volgens de Afdeling kon het geconstateerde gebrek in het besluit hersteld worden, waardoor de rechtbank had moeten volstaan met een vernietiging van de beslissing op bezwaar. In de nieuwe beslissing op bezwaar zou dan het nieuwe beleid meegenomen kunnen worden.
Overigens gaat het alsnog mis in deze zaak, omdat ook op grond van het gewijzigde beleid de parkeerdruk niet onder de 85% blijft. Het college had aangevoerd dat de parkeerdruk niet hoger wordt dan 85%.
Gelet op deze uitspraak moet het bevoegd gezag de ruimte gegeven worden om, in een nieuwe volledige heroverweging, alle op dat moment relevante feiten en omstandigheden mee te nemen. Daaronder wordt ook nieuw beleid verstaan. Opvallend is wel dat het nieuwe beleid circa 10 maanden na de uitspraak van de rechtbank was vastgesteld. Als de rechtbank wel enkel de beslissing op bezwaar had vernietigd, dan was dat beleid niet op tijd geweest voor het nieuwe besluit, gelet op de beslistermijn voor dat besluit die begint te lopen na de uitspraak van de rechtbank.
Mountainbiken is geen intensief gebruik (ECLI:NL:RVS:2025:3218)
De eigenaar van een bosperceel had een handhavingsverzoek ingediend tegen het gebruik van zijn bosperceel en dat van omliggende bospercelen als mountainbikeparcours. Volgens de eigenaar was het parcours in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat extensief recreatief medegebruik op de percelen was toegestaan, maar mountainbiken geen extensief recreatief medegebruik is.
Het college van burgemeester en wethouders van Breda had het verzoek afgewezen, omdat volgens het college mountainbiken als extensief recreatief medegebruik moest worden aangemerkt. De rechtbank ging hierin niet mee. Volgens de rechtbank was er sprake van intensief recreatief medegebruik, omdat een specifiek ruimtebeslag werd gelegd op de gronden en er soms zeer intensief gebruik werd gemaakt van het parcours. Daarnaast was het volgens de rechtbank niet aannemelijk dat het gebruik van het mountainbikeparcours voornamelijk was gericht op de natuur- en landschapsbeleving, hetgeen voor extensief recreatief medegebruik wel benodigd was.
De Afdeling gaat hierin niet mee. De Afdeling stelt dat het gebruik van het parcours door 250 tot 300 personen per dag, niet maakt dat er sprake is van intensief gebruik. Voorts overweegt de Afdeling dat het mountainbikeparcours zelf, dat op het perceel bestaat uit een onverhard pad, geen specifiek beslag op de ruimte legt. Tot slot overweegt de Afdeling dat niet gezegd kan worden dat het gebruik van het mountainbikeparcours niet in hoofdzaak gericht is op natuur- en landschapsbeleving.
Met name de overweging van de Afdeling dat het gebruik van het parcours door 250 tot 300 personen per dag niet als intensief gebruik aangemerkt kan worden, is interessant. Het lijkt namelijk best veel als 300 personen gebruik maken van één parcours in een bos. Waar de grens ligt wanneer wel sprake zou zijn van intensief gebruik van een parcours, vermeldt de uitspraak helaas niet.
Het belang van een zorgvuldig geformuleerde last (ECLI:NL:RVS:2025:3252)
Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Brunssum aan appellante een last onder bestuursdwang opgelegd wegens het stallen van caravans op een terrein in Brunssum. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van appellante komen. Tegen dat besluit heeft appellante bezwaar en beroep aangetekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voert appellante onder meer aan dat de last alleen betrekking kan hebben op haar eigen caravan(s) en niet op caravans van anderen. Zij heeft haar caravan tijdig weggesleept en daarmee aan de last voldaan. Zij wijst er ook op dat het haar was toegestaan om tot 1 november 2020 twee caravans op het perceel te stallen. Dat andere caravans moesten worden verwijderd was volgens haar niet duidelijk.
Het college stelt dat de last inhoudt dat het gehele perceel moest worden ontruimd. De last had volgens het college dus ook betrekking op caravans van anderen die op het perceel waren gestald.
De last was als volgt omschreven:
“– Indien wij op 1 november 2020 constateren dat de overtreding niet (volledig) is beëindigd, zullen wij deze last door feitelijk handelen ten uitvoer leggen. Dit betekent dat wij de betreffende woonwagen/caravan/of andere zaken zelf van het perceel zullen (laten) verwijderen.
– Tevens houdt deze last in dat u de woonwagen/caravans of andere zaken verwijderd dient te houden van enige andere locatie in de gemeente Brunssum. Voor zover u de caravans of andere zaken verplaatst, zullen deze eveneens verwijderd worden.”
De Afdeling overweegt dat deze last onvoldoende duidelijk is. Zij overweegt daartoe dat in de omschrijving van de last, onder het eerste gedachtestreepje, staat “de betreffende woonwagen/caravan” (enkelvoud) terwijl onder het tweede gedachtestreepje “woonwagen/caravans” (zowel enkelvoud als meervoud) staat. Verder is niet duidelijk om welke woonwagen/caravan(s) het gaat. Het college heeft in het besluit overwogen dat aan appellante op 1 september 2020 toestemming is verleend om tot 1 november 2020 met twee caravans die eerder op een grasveld nabij de Kennedylaan stonden, op het perceel te gaan staan. Omdat appellante geenszins van plan was voor die datum het perceel te ontruimen voelde het college zich gerechtigd en genoodzaakt bestuursdwang toe te passen, aldus het besluit. Dit duidt erop dat de last alleen ziet op de twee caravans die aan appellante toebehoren en nabij de Kennedylaan stonden en niet op caravans van derden.
Door de onduidelijke last was volgens de Afdeling sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De last onder bestuursdwang werd daarom herroepen. Hierdoor konden de kosten van het wegslepen en opslaan van de caravans echter ook niet verhaald worden op appellante.
Uit deze uitspraak blijkt eens te meer dat het van belang is de last goed en duidelijk te formuleren, zodat het heel duidelijk is wat verwacht wordt van de aangeschrevene. Daarbij kan men beter zo mogelijk te duidelijk zijn door bijvoorbeeld het aantal caravans te benoemen en de kentekens. Wanneer de last onvoldoende duidelijk is, kan het bevoegd gezag met de kosten van de bestuursdwang komen te zitten.
Heeft u zelf te maken met een kwestie in het omgevingsrecht? Neem dan vooral contact op met één van onze specialisten: Sander van Gent, Charles van Mierlo en Tom Dekker.
Neemt u gerust contact met ons op. Wij helpen u graag verder!
Meldt u zich vrijblijvend aan voor onze nieuwsbrief.
Download het bestand.