Kort Commentaar Omgevingsrecht | Week 48

26 november 2025

In deze blogreeks bespreken onze bestuursrechtadvocaten wekelijks enkele interessante uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak. In deze aflevering gaan we dieper in op een complexe zaak rondom het kappen van bomen.

Voorzieningenrechter ziet geen spoed in aangevraagde kapvergunning (ECLI:NL:RVS:2025:5643)

Op 19 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen tegen een bestemmingsplan inzake de verplaatsing van een metaalverwerkingsbedrijf naar een bosperceel aan de rand van het bedrijventerrein. Hiervoor moesten bomen gekapt worden en daarmee was verzoeker het kennelijk oneens. Hij stelde spoedeisend belang te ontlenen aan het feit dat het bestemmingsplan mogelijk maakte dat deze bomen gekapt werden en dat reeds een kapvergunning was aangevraagd. Daar gaat de voorzieningenrechter niet in mee.

Nieuw in het voorliggende bestemmingsplan, ten opzichte van het voorheen geldende planologische regime, was dat geen omgevingsvergunning meer nodig was voor de kap van bomen op gronden met de bestemming ‘Bedrijventerrein’ (zoals hier sprake van was). De kapverordening van de gemeente Dinkelland voorzag echter nog steeds in een vergunningplicht voor het kappen van bomen met een stamomtrek groter dan 1 meter, gemeten op 1.30 meter boven het maaiveld. Daarvoor was dan ook een omgevingsvergunning aangevraagd. De voorzieningenrechter zag daarin geen spoedeisend belang, omdat de raad ter zitting had toegelicht dat het college aan de omgevingsvergunning de voorwaarde zou verbinden dat de bomen pas gekapt zouden mogen worden als het bestemmingsplan onherroepelijk was.

Hoe zit het dan met de bomen die kleiner zijn dan de genoemde maat en waarvoor dus geen omgevingsvergunningplicht gold op grond van de kapverordening? De voorzieningenrechter ziet geen enkel aanknopingspunt dat het metaalverwerkingsbedrijf of de huidige eigenaar van het perceel die bomen op korte termijn zal gaan kappen. Mocht dat toch gebeuren, dan staat het verzoeker altijd vrij een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. Voor nu is de conclusie echter dat er geen spoedeisend belang aanwezig is. Dat lijkt ons wel wat kort door de bocht: op het moment dat er wordt gestart met de kap van de kleinere bomen – hetgeen dus op grond van het aan de orde zijnde bestemmingsplan vergunningvrij is – zullen de onomkeerbare gevolgen zich vrijwel direct voordoen. Men kan zich afvragen of er dan nog wel tijd is om een voorlopige voorziening aan te vragen, voordat de bomen daadwerkelijk tegen de vlakte liggen.

Bij uitspraak van 12 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4551) heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het vereiste van spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening tegen een bestemmingsplan al aangescherpt: niet langer is het enkele voornemen tot bouwen voldoende om dit aan te nemen; vereist is dat een aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning om het bouwplan te realiseren. Uit de uitspraak van 19 november 2025 blijkt dat zelfs dat niet voldoende hoeft te zijn: als het college aan het gebruik van de omgevingsvergunning de voorwaarde verbindt dat het bestemmingsplan onherroepelijk moet zijn, dan kan een verzoeker rustig de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan afwachten.

Wellicht is relevant dat het hier om een kapvergunning ging en niet om een omgevingsvergunning bouwen (of, onder het nieuwe recht, de omgevingsplanactiviteit). Als hangende het beroep tegen een nieuw bestemmingsplan een omgevingsvergunning bouwen (of omgevingsplanactiviteit) wordt aangevraagd die voldoet aan het nieuwe bestemmingsplan/omgevingsplan en deze wordt verleend en onherroepelijk, kan een latere vernietiging van het bestemmingsplan/omgevingsplan daar niet meer aan afdoen: de zogeheten Tegelen-jurisprudentie. Met het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning wordt dan immers ook het daarin besloten liggende oordeel dat deze voldoet aan het planologische regime, rechtens onaantastbaar. Een kapvergunning wordt echter niet getoetst aan het planologische regime. Als het bestemmingsplan, dat een bestaande omgevingsvergunningplicht voor het kappen van bomen opheft, wordt vernietigd, dan herleeft die omgevingsvergunningplicht en is voor het kappen van de bomen, naast de omgevingsvergunning op grond van de kapverordening, ook een omgevingsvergunning op grond van het bestemmingsplan nodig.

Het voorgaande wordt overigens mogelijk anders als alle kapverordeningen opgaan in het omgevingsplan, want dan valt dat ook onder de omgevingsplanactiviteit. Daarbij tekenen wij aan dat een kapvergunning thans ook al als omgevingsplanactiviteit wordt beschouwd (artikel 22.8 Omgevingswet). Gelet op de datum van de uitspraak is aannemelijk dat de kapvergunning onder het nieuwe recht en dus als omgevingsplanactiviteit is aangevraagd. Is het niet zo, dat als men een omgevingsvergunning aanvraagt en krijgt voor de omgevingsplanactiviteit ‘kappen van bomen’ en die vergunning onherroepelijk wordt, een latere vernietiging van het bestemmingsplan geen extra vergunningplicht voor de omgevingsplanactiviteit meer in het leven kan roepen? In principe wordt de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit immers geacht alle omgevingsplanactiviteiten te omvatten (zie ECLI:NL:RBZWB:2025:5946). Zo kan de Tegelenjurisprudentie er onzes inziens in dit geval toe leiden dat verzoeker uiteindelijk met lege handen komt te staan.

Gerelateerde Actualiteiten