Pauliana: wanneer is een rechtshandeling onverplicht verricht?

26 mei 2015

Artikel 42 Fw gaat over de actio Pauliana binnen het faillissement, een bijzondere actie die aan de curator toekomt. Voor gevallen buiten een faillissementssituatie geldt het bepaalde in art. 3:45 BW, een vrijwel identieke regeling, met een actie die aan (individuele) schuldeisers toekomt. Op grond van art. 42 Fw kan de curator ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan hij bij het verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers tot gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. De curator heeft daarbij het doel de (waarde van de) zaak in de boedel terug te krijgen, zodat deze te gelde kan worden gemaakt cq ten goede kan komen aan de gezamenlijke schuldeisers. Wanneer wordt een rechtshandeling aangemerkt wordt als onverplicht in de zin van art. 42 Fw over de actio Pauliana?

Wetsgeschiedenis

Het antwoord op de vraag wanneer een rechtshandeling als onverplicht wordt aangemerkt lijkt op het eerste gezicht eenvoudig. Bij de bespreking van art. 3 van de Invoeringswet van de Faillissementswet (met betrekking tot art. 1377 BW) antwoordde de regering op de vraag naar de betekenis van ‘onverpligt’: ” ‘Door de schuldenaar onverpligt verigte handelingen’ zijn ‘handelingen door den schuldenaar verricht, tot het verrichten waarvan geene in recht bindende verplichting op hem rustte’, of met andere woorden ’tot het verrichten waarvan hij rechtens niet verplicht was‘ “ (I)   

Hartkamp (II)  schrijft dat het begrip ‘onverplicht’ bij de Paulina ruimer is dan in het algemene verbintenissenrecht, doordat het voldoen van een niet-opeisbare verbintenis, van een verbintenis onder opschortende voorwaarde of van een natuurlijke verbintenis onverplicht is in de zin van de Pauliana en daarmee soms zelfs de voldoening van een opeisbare schuld kan worden achterhaald (art. 47 Fw). Daarom is het volgens Hartkamp niet aannemelijk dat een rechtshandeling tot het verrichten waarvan de schuldenaar naar gemeen recht niet is gehouden, niet onverplicht zou zijn in de zin van de Pauliana-bepalingen.    

Ontwikkeling in de jurisprudentie

Reeds in 1937 heeft de Hoge Raad bepaald dat een rechtshandeling onverplicht is indien er niet een op de wet of overeenkomst berustende verplichting bestaat. (III) In 1976 voegde de Hoge Raad hier aan toe: ‘ook al is de feitelijke situatie aldus dat de schuldenaar praktisch niet anders kon doen dan de aangevochten rechtshandeling te verrichten’. (IV)  Een rechtshandeling is dus ook onverplicht indien de schuldenaar zich feitelijk gedwongen zag om de rechtshandeling te verrichten, zonder dat er een op de wet of een overeenkomst gebaseerde verplichting bestaat. (V) Met andere woorden: feitelijke dwang of economische noodzaak schept geen rechtsplicht. Een schuldenaar in zwaar weer die een kredietovereenkomst sluit in een laatste poging om zijn onderneming te redden doet dat dus onverplicht. In de arresten uit 1937 en 1976 is dus de definitie van ‘onverplicht (VI)‘ gegeven, welke zich als volgt laat samenvatten: een rechtshandeling is onverplicht in de zin van (art. 3:45 BW of) art. 42 Fw, (actio Pauliana) indien zij is verricht zonder dat daartoe voor de schuldenaar een (afdwingbare) rechtsplicht bestond. (VII) Op het eerste gezicht is dat een duidelijke definitie. Faber (VIII) schrijft dat een rechtshandeling onverplicht is in de zin van art. 42 Fw indien zij is verricht zonder dat daartoe voor de schuldenaar een (afdwingbare) rechtsplicht bestond.    

Een – op het eerste gezicht – duidelijke definitie. Toch heeft de praktijk aanleiding gegeven tot vele procedures waarin de rechtelijke macht heeft moeten beslissen of al dan niet sprake is van een onverplicht verrichte rechtshandeling als bedoeld in art. 42 Fw. (IX) Deze jurisprudentie is zeer casuïstisch. Binnen de jurisprudentie is duidelijk zichtbaar dat bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een verplichte of onverplichte rechtshandeling geen rekening moet worden gehouden met de subjectieve gesteldheid van partijen. Met andere woorden: het maakt niet uit of partijen van mening zijn dat sprake is van verplichte dan wel onverplichte rechtshandeling.    

Wanneer de curator zich beroept op art. 42 Fw zal de curator moeten bewijzen dat de rechtshandeling onverplicht is verricht. (X) Vaak is het lastig om dat bewijs te leveren. Meestal volstaat de curator met het gemotiveerd betwisten van iedere rechtsplicht. De door de curator aangesproken wederpartij van de schuldenaar zal dan trachten aan te tonen dat wel degelijk een rechtsplicht bestond. Soms wordt verwezen naar een vaststellingsovereenkomst. De omstandigheid dat in een vaststellingsovereenkomst slechts afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de schuldenaar aan zijn betalingsverplichtingen jegens een aantal schuldeisers voldoet, betekent niet zonder meer dat het een verplichte rechtshandeling betreft, aldus de Hoge Raad. (XI) Kortom, veel hangt af van wie wat kan bewijzen.    

Onverplicht, onverschuldigd, opeisbaar    

Onverplicht is niet hetzelfde als onverschuldigd. Daarover blijkt in de praktijk de nodige verwarring te bestaan. Als er geen rechtsgrond voor de rechtshandeling bestaat is de rechtshandeling onverschuldigd. De rechtshandeling is ook onverschuldigd als de rechtsgrond (later) komt te vervallen. Een rechtshandeling kan onverplicht, maar niet onverschuldigd zijn. Een bekend voorbeeld is de schuldenaar die zijn (opeisbare) geldschuld niet kan betalen en daarom een goed aan zijn schuldeiser overdraagt. Er is dan sprake van inbetalinggeving. Deze betaling is niet onverschuldigd. De schuldenaar voldoet immers een bestaande schuld. De rechtshandeling is wel onverplicht. De schuldenaar was immers niet verplicht de rechtshandeling (betaling door overdracht van een goed) te verrichten. Inbetalinggeving en overdracht gevolgd door verrekening zijn onverplichte rechtshandelingen als bedoeld in art. 42 Fw. (XII)

Wanneer op een factuur staat vermeld ‘betaling uiterlijk op 1 maart 2015’ (een terme de droit) wordt op grond van art. 6:39 lid 1 BW vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd. De schuldenaar is wel bevoegd maar niet verplicht om vóór 1 maart 2015 na te komen. De vordering is voor het verstrijken van de termijn niet opeisbaar. Een voldoening voor 1 maart 2015 levert dus een onverplicht verrichte rechtshandeling op, die niet onverschuldigd is. Hetzelfde geldt indien sprake is van een door de schuldeiser verleend uitstel van betaling (terme de grâce). De aan de vordering verbonden tijdsbepaling kan, in afwijking van het vermoeden van art. 6:39 lid 1 BW, uitsluitend in het belang van de schuldeisers zijn opgenomen. Gaat de schuldeiser dan voor het verstrijken van de termijn tot opeising over en gaat de schuldenaar tot nakoming over, dan is sprake van een verplicht verrichte rechtshandeling.    

Uitvoeringshandeling

In het arrest Van Leuveren qq/ING (XIII) heeft de Hoge Raad bepaald dat een onverplichte wijze van uitvoering van een verplichting geen onverplicht verrichte prestatie is. Uit het arrest blijkt – vereenvoudigd – het volgende. De kredietnemer was contractueel verplicht tot het verpanden van vorderingen aan de bank. Kort (twaalf dagen) voor het faillissement verleent de kredietnemer aan de bank een volmacht. Er was geen specifieke verplichting tot het verlenen van die volmacht. De curator vernietigt de volmachtverlening (en de verpanding), stellende dat dit een onverplicht verrichte rechtshandeling is als bedoeld in art. 42 Fw. (actio Pauliana), omdat de kredietnemer niet verplicht was tot het afgeven van de volmacht. Volgens de Hoge Raad moet deze volmachtverlening die uitsluitend ertoe strekt verpandingen tot stand te brengen waartoe de kredietnemer verplicht is, worden beschouwd als uitvoering van deze verplichting tot verpanding. Ook als deze specifieke wijze van uitvoering niet was overeengekomen, kan de volmachtverlening niet worden aangemerkt als een onverplichte rechtshandeling (r.o. 4.3). Kortom, in deze omstandigheden is geen sprake van een onverplicht verrichte rechtshandeling.  

Conclusie

Of een rechtshandeling wel of niet onverplicht in de zin van art. 42 Fw (actio Pauliana) is aan te merken, is uitgewerkt in (casuïstische) jurisprudentie. Jurisprudentie die is gebaseerd op de wetsgeschiedenis. De jurisprudentie voert telkens terug op de lijn die al in 1937/1976 is ingezet en waarin een definitie is gegeven: een rechtshandeling is onverplicht in de zin van (art. 3:45 BW of) art. 42 Fw, indien zij is verricht zonder dat daartoe voor de schuldenaar een (afdwingbare) rechtsplicht bestond.

Gerelateerde actualiteiten