In deze blogreeks bespreken onze bestuursrechtadvocaten wekelijks enkele interessante uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak. In deze aflevering: parkeeronderzoek stopt niet bij gemeentegrenzen en een uitspraak over de uitleg van een planregel.
De gemeenteraad van de gemeente Den Haag (raad) had het bestemmingsplan “Anna van Hannoverstraat 4” vastgesteld. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het perceel Anna van Hannoverstraat 4 te Den Haag. Op de gronden van het plangebied staat momenteel nog het pand waar voorheen het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevestigd was. Er worden maximaal 1.200 woningen mogelijk gemaakt, met een bruto oppervlak variërend van 40 m2 tot 160 m2. Daarnaast worden diverse andere functies mogelijk gemaakt, zoals detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen.
Verschillende appellanten tekenden beroep aan tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. In de uitspraak worden een groot aantal aangevoerde beroepsgronden behandeld. In deze blog concentreren wij ons op één van die beroepsgronden.
Verschillende appellanten hadden aangevoerd dat onvoldoende was gemotiveerd waarom het parkeren van toekomstige bewoners en gebruikers van kantoren en bezoekers niet tot een verslechtering van de parkeerdruk in hun wijk in de gemeente Leidschendam-Voorburg leidt.
De Afdeling overweegt dat de voorziene ontwikkeling van invloed kan zijn op het parkeren in de wijk Voorburg Noord van de gemeente Leidschendam-Voorburg. De raad had dit niet meegenomen in zijn besluit. Daarbij geeft de Afdeling aan dat het feit dat de wijk Voorburg Noord in de gemeente Leidschendam-Voorburg ligt en niet in de gemeente Den Haag, de raad niet van zijn verplichting ontslaat eventuele negatieve gevolgen voor die wijk in kaart te brengen en, desgewenst in samenspraak met de gemeente Leidschendam-Voorburg, zorg te dragen voor een aanvaardbare uitkomst. De raad krijgt de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Gelet op deze uitspraak houdt het parkeeronderzoek niet op bij de gemeentegrenzen. Als de voorziene ontwikkeling ook buiten de gemeentegrenzen effecten kan hebben, zal de raad daar ook onderzoek naar moeten doen. Dat kan onzes inziens ook gelden voor andere onderzoeken waarbij de effecten de gemeentegrenzen passeren.
Lips Groen Beheer is eigenaar van het perceel aan de Weijen 77 in Nistelrode, waar zij een hoveniersbedrijf exploiteert en tot 2012 een tuincentrum had. Zij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om een deel van de kas van het voormalige tuincentrum te verbouwen tot een supermarkt. Het college heeft deze vergunning geweigerd omdat het bouwplan volgens haar in strijd is met het bestemmingsplan, met name artikel 6.1, aanhef en onder d. Lips Groen Beheer is het hier niet mee eens en stelt dat het bouwplan wel in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
De rechtbank had geoordeeld dat artikel 6.1, aanhef en onder d, van de planregels onduidelijk was en dat de plantoelichting doorslaggevend was, wat leidde tot een gebruiksbeperking; volgens de rechtbank was alleen een tuincentrum toegestaan op de betreffende locatie. Lips Groen Beheer betoogt dat de planregel wél duidelijk is en dat naast een tuincentrum ook andere detailhandel, zoals een supermarkt, is toegestaan. Artikel 6.1, aanhef en onder d, van de planregels bepaalt het volgende:
“6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.”
De Afdeling herhaalt haar standaard overweging dat planregels in beginsel letterlijk moeten worden uitgelegd. Alleen als de tekst onduidelijk is, mag naar de plantoelichting worden gekeken. De Afdeling overweegt verder dat artikel 6.1, aanhef en onder d, op zichzelf duidelijk is: op de locatie met de aanduiding “tuincentrum” zijn, vanwege het ontbreken van bijwoorden, zowel een tuincentrum als andere vormen van detailhandel toegestaan. Het ontbreken van bijwoorden leidt er namelijk toe dat er geen rangorde bestaat tussen de verschillende leden van dit artikel.
Uit deze uitspraak blijkt maar weer dat de bedoeling van de planwetgever niet uitmaakt, als de planregel duidelijk is. Bovendien moet de planwetgever zorgvuldig de planregels formuleren. Als er geen volgorde of gebruiksbeperking volgt uit de letterlijke tekst, dan is die er ook niet. Bijwoorden kunnen dan ook zeer belangrijk zijn om de bedoeling van de planwetgever tot uitdrukking te brengen in de planregel.
Heeft u zelf te maken met een kwestie in het omgevingsrecht? Neem dan vooral contact op met één van onze specialisten: Sander van Gent, Charles van Mierlo en Tom Dekker.
Neemt u gerust contact met ons op. Wij helpen u graag verder!
Meldt u zich vrijblijvend aan voor onze nieuwsbrief.
Download het bestand.