Kort Commentaar Omgevingsrecht | Week 31 en 32

6 augustus 2025

In deze blogreeks bespreken onze bestuursrechtadvocaten wekelijks enkele interessante uitspraken op het gebied van het omgevingsrecht. In deze aflevering: ook civielrechtelijk gewasbeschermingsmiddelen lelieteelt aan banden, intern salderen en voortzetting van één-en-hetzelfde project en .

Ook civielrechtelijk gewasbeschermingsmiddelen lelieteelt aanbanden (ECLI:NL:GHSHE:2025:2043)

Agri- en Leliecultuur B.V. is voornemens om vanaf 2026/2027 lelies te telen op een perceel van 6 hectare nabij een woonwijk, waarbij zij gewasbeschermingsmiddelen wil gebruiken die zijn toegelaten door het Ctgb en de Europese Commissie. Omwonenden maken zich zorgen over de mogelijke gezondheidsschade en ontwikkelingsstoornissen bij jonge en ongeboren kinderen. Daarbij wijzen zij erop dat deskundigenrapporten en adviezen van de Gezondheidsraad en het RIVM wijzen op tekortkomingen in de huidige toelatingsprocedure, met name het ontbreken van onderzoek naar neurotoxische effecten en het cocktail-effect van middelen. Er is geen specifieke regelgeving of spuitvrije zone in het bestemmingsplan of bij de toelating van de middelen. De voorzieningenrechter heeft een verbod opgelegd op basis van het voorzorgsbeginsel; de teler is in hoger beroep gegaan bij het Hof ’s-Hertogenbosch (Hof).

Het Hof overweegt dat de burgerlijke rechter bevoegd is, omdat omwonenden geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming hebben tegen het gebruik van de middelen.

Het Hof oordeelt dat Agri- en Leliecultuur B.V. in strijd handelt met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm door, ondanks het ontbreken van essentiële risicobeoordelingen, gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken nabij een woonwijk met kwetsbare groepen. De teler kan zich niet beroepen op de toelating als afdoende waarborg voor veiligheid. Het hof bevestigt het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod op het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen op het perceel, zolang niet is aangetoond dat de middelen geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gezondheid van omwonenden, in het bijzonder kinderen en zwangere vrouwen. De opgelegde dwangsom en proceskostenveroordeling blijven in stand.

Bestuursrechtelijk bestaat al langer de vuistregel dat in beginsel 50 meter afstand moet worden gehouden tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Het is mogelijk die afstand te verkleinen als daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Deze motivering moet gebaseerd zijn op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek. Indien echter geen sprake is van een besluit waartegen kan worden opgekomen, dan is men aangewezen op de civiele restrechter. Het Hof bevestigt met deze uitspraak dat men ook zonder dat sprake is van een appellabel besluit iets tegen gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van woningen kan doen.

Intern salderen en voortzetting van één-en-hetzelfde project (ECLI:NL:RVS:2025:3389)

Het college van gedeputeerde staten van Limburg (college) verleende op 16 juli 2020 een natuurvergunning aan een pluimvee- en varkenshouderij met mestverwerking voor een gewijzigde exploitatie, waarbij het aantal legkippen werd verminderd en herverdeeld over twee stallen en een chemisch luchtwassysteem met hoger rendement werd gerealiseerd. De vergunning werd verleend omdat de stikstofdepositie zou afnemen ten opzichte van de situatie zoals eerder vergund.

Stichting Gezond Leefmilieu Venray (Stichting) en anderen kwamen tegen deze vergunning op en voerden aan dat de referentiesituatie niet volledig gerealiseerd was, het rendement van de luchtwasser onzeker was en niet alle bronnen (zoals mestbassins) waren meegenomen.

De rechtbank had het door de Stichting en anderen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en zelf voorziend de aanvraag afgewezen. De reden daarvan was dat volgens de rechtbank geen vergunning nodig was, omdat sprake was van intern salderen.

Sinds de 18 december-uitspraak (ECLI:NL:RVS:2024:4923) kan niet meer in de voortoets intern gesaldeerd worden. Hierdoor is intern salderen sinds 18 december 2024 vergunningplichtig; er mag intern gesaldeerd worden als mitigerende maatregel in de passende beoordeling ten behoeve van een natuurvergunning. De rechtbank had dit – logischerwijs – onjuist toegepast in haar uitspraak van vóór 18 december 2024.

Het college voerde in hoger beroep aan dat sprake was van één-en-hetzelfde project en dat daarom geen vergunning nodig was. De Afdeling gaat hierin niet mee. Zij verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882 (PAS). Het Hof heeft in punt 86 van het arrest overwogen dat een activiteit kan worden aangemerkt als één-en-hetzelfde project waarvoor geen nieuwe beoordeling nodig is op grond van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, “mits het daarbij gaat om één enkele verrichting die zich kenmerkt door een gemeenschappelijk doel, continuïteit en volledige overeenstemming, met name wat betreft de plaatsen waar en de voorwaarden waaronder de activiteit wordt uitgevoerd.”

De Afdeling overweegt dat de aangevraagde situatie niet beschouwd kan worden als de voortzetting van één-en-hetzelfde project. De reden daarvan is dat sprake is van een andere verdeling van de kippen over de stallen en de toepassing van een ander luchtwassysteem. Hierdoor is volgens de Afdeling sprake van een wijziging van de exploitatie van het bedrijf die op grond van de eerdere natuurvergunning niet is toegestaan. Door de andere verdeling van de kippen over de stallen en de toepassing van een ander luchtwassysteem, is geen sprake van volledige overeenstemming met het project waarvoor eerder een natuurvergunning is verleend. Dit betekent dat de aanvraag voor de natuurvergunning betrekking heeft op de wijziging van een eerder vergund project en daarmee op een nieuw project.

In de voortoets moeten de gevolgen van het gehele (nieuwe) project op zichzelf worden onderzocht. Als uit die beoordeling volgt dat significante gevolgen niet op voorhand zijn uitgesloten, dan is voor het project een natuurvergunning nodig.

Deze uitspraak toont aan dat er vandaag de dag bijna geen situaties meer zijn, waarvoor geen natuurvergunningplicht is bij stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Immers, ook bij wijzigingen van de bedrijfsvoering waarbij sprake is van minder kippen die worden herverdeeld over de stallen en het realiseren van een betere luchtwassysteem is sprake van een nieuw project.

Onvolledige belangenafweging bij derde stap vertrouwensbeginsel (ECLI:NL:RVS:2025:3588)

Deze uitspraak draait om een binnenterrein in Den Haag dat door Keizerrijk B.V. werd geëxploiteerd als parkeerterrein ten behoeve van nabijgelegen woningen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had aan Keizerrijk B.V. een last onder dwangsom opgelegd om dit gebruik te staken, kennelijk omdat dit gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling had in een eerdere tussenuitspraak van 18 december 2024 echter geoordeeld dat het college bij Keizerrijk gerechtvaardigde verwachtingen had gewekt dat het binnenterrein als parkeerplaats mocht worden gebruikt. Vervolgens had de Afdeling overwogen dat gerechtvaardigde verwachtingen niet altijd gehonoreerd hoeven te worden, maar dat daaraan wel een belangenafweging ten grondslag moet liggen die hier ontbrak (de bekende derde stap van het vertrouwensbeginsel, uit de Amsterdamse dakopbouw-uitspraak).

Ter uitvoering van de tussenuitspraak had het college de last onder dwangsom in stand gelaten, nu met een motivering dat zwaarder wegende belangen aan honorering van het gewekte vertrouwen in de weg stonden. Daarbij verwees het college naar een motie die in december 2018 door de gemeenteraad was aangenomen, om tuinen op het betrokken binnenterrein mogelijk te maken. De omwonenden hadden namelijk de wens om daar tuinen te realiseren. Het college overwoog kort gezegd dat de belangen van de omwonenden zwaarder wogen dan de verwachtingen van Keizerrijk B.V.

Keizerrijk B.V. betoogde, naar het oordeel van de Afdeling terecht, dat het college helemaal niet geïnventariseerd had welke belangen Keizerrijk B.V. had bij honorering van het gewekte vertrouwen. En als de belangen niet goed geïnventariseerd zijn, kan ook geen goede belangenafweging gemaakt worden. De Afdeling stuurt het college met deze tussenuitspraak terug naar de tekentafel. Daarmee blijkt maar weer dat een goede belangenafweging meer omvat dan alleen stellen dat je A belangrijker vindt dan B: alle belangen en mogelijke schadeposten moeten worden geïnventariseerd en tegen elkaar afgewogen.

GERELATEERDE ACTUALITEITEN