Co-ouderschap en inkomensafhankelijke combinatiekorting

8 april 2020

Op 13 maart 2020 heeft de Belastingkamer van de Hoge Raad een uitspraak gedaan, welke ook van belang is in het Personen- en Familierecht. De zaak is geregistreerd onder kenmerk ECLI:NL:HR:2020:415. De Hoge Raad heeft in die uitspraak namelijk bepaald, hoe een zorgregeling er ingeval van co-ouderschap uit moet zien, om de ouder, waar het kind niet het hoofdverblijf heeft, toch in aanmerking te kunnen laten komen voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Wat is inkomensafhankelijke combinatiekorting en wat zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen?

Inkomensafhankelijke combinatiekorting is een heffingskorting voor de ouder van een jong kind, die werk combineert met de zorg voor een of meerdere jonge kinderen. Voor het jaar 2020 bedraagt de korting op de te betalen belasting maximaal € 2.881,–.

Een ouder moet op grond van het bepaalde in artikel 8.14a, lid 1, eerste volzin van de Wet IB 2001 aan de navolgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor inkomensafhankelijke combinatiekorting:

  • het kind is op 1 januari van het betreffende (belasting)jaar jonger dan 12 jaar;
  • het kind staat tenminste zes maanden in het kalenderjaar bij de gemeente op het woonadres van de ouder ingeschreven;
  • het arbeidsinkomen moet hoger zijn dan een bepaald vastgesteld bedrag (2020: €  5.072,-), of de ouder heeft recht op zelfstandigenaftrek of kan deze verkrijgen en de ouder is alleenstaand en werkt of de ouder heeft een (nieuwe) fiscale partner, die ook werkt en de ouder heeft het laagste arbeidsinkomen.

In de tweede volzin van genoemd artikellid is vermeld, dat bij ministeriële regeling wordt bepaald in welke gevallen een kind, dat niet daadwerkelijk is ingeschreven op het adres van de belastingplichtige, voor de toepassing van de regeling toch beschouwd wordt ook op dat adres te zijn ingeschreven. Deze bepaling is uitgewerkt in artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting.

Op grond van het bepaalde in de Uitvoeringsregeling kan de ouder, op wiens adres het kind niet is ingeschreven, toch recht hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, als het kind doorgaans ten minste drie hele dagen per week (3 x 24 uur) in elk van de huishoudens verblijft. Uiteraard dient ook aan de overige voorwaarden te worden voldaan, maar wanneer dat het geval is, komen beide ouders in aanmerking voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

In de zaak, die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, ging het om de vraag of de betreffende co-ouder aan de voorwaarden voldeed om in aanmerking te komen voor de korting.

Relevante feiten

Een ouder (i.c. de vader) heeft in zijn aangifte over het belastingjaar 2015 aanspraak gemaakt op de inkomensafhankelijk combinatiekorting. Ouders hebben twee kinderen,  een zoon en een dochter, waarvoor bij de beëindiging  van hun relatie een ouderschapsplan is opgesteld. De dochter is geboren in 2005 en op 1 januari 2015 derhalve jonger dan 12 jaar; de zoon is ouder dan 12 jaar. De dochter staat ingeschreven op het adres van de moeder.

De dochter verblijft op grond van de in het ouderschapsplan vastgelegde zorgregeling afwisselend bij de vader en de moeder volgens het navolgende tweewekelijkse schema. De vermelding ‘wissel’ bij een dag houdt in, dat de dochter op die dag ’s ochtends nog bij de ander ouder is, in de loop van de dag naar de vermelde ouder gaat, en daar ook de nacht verblijft.

Week 1

  • Maandag: wissel vader
  • Dinsdag: vader
  • Woensdag: wissel moeder
  • Donderdag: moeder
  • Vrijdag: wissel vader
  • Zaterdag: vader
  • Zondag: vader

Week 2

  • Maandag: vader
  • Dinsdag: wissel moeder
  • Woensdag: moeder
  • Donderdag: moeder
  • Vrijdag: moeder
  • Zaterdag: moeder
  • zondag: moeder

Bovenstaande zorgregeling komt erop neer, dat de dochter vanaf de maandag in de eerste week eerst twee dagen bij haar vader verbleef, dan twee dagen bij de moeder, vervolgens vier dagen bij de vader en dan weer zes dagen bij de moeder.  

De vader stelt, dat hij op grond van de voormelde zorgregeling recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag over het jaar 2015 de door de vader gevraagde inkomensafhankelijke combinatiekorting niet toegepast. Opvallend: over 2014 en 2016 is de regeling wel toegepast. De vader heeft bezwaar gemaakt; het bezwaar is door de Inspecteur ongegrond verklaard. Vervolgens gaat de vader in beroep bij de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank acht het beroep gegrond.

De Inspecteur is van die uitspraak in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof oordeelt, dat niet aan het in de Uitvoeringsregeling opgenomen vereiste van het doorgaans tenminste drie gehele dagen per week in de beide huishouden verblijven is voldaan. De dochter verbleef in 2015 in een periode van veertien dagen weliswaar eenmaal vier dagen en eenmaal twee dagen bij haar vader, hetgeen neerkomt op een gemiddelde van drie dagen per week, maar dit leidt volgens het Hof niet tot een verblijf van doorgaans drie dagen per week. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland vernietigd en bevestigt de beslissing op bezwaar van de Inspecteur. Vervolgens heeft de vader tegen de voornoemde uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad

Namens de vader wordt in cassatie onder meer aangevoerd, dat het Hof heeft miskend, dat in het tweewekelijks schema wordt voldaan aan de eis dat de dochter doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft, alsmede dat onbegrijpelijk is, dat het Hof, gelet op het oordeel van het Hof dat een periode van zeven dagen op iedere willekeurige dag kan beginnen, niet heeft geoordeeld dat het schema van de zorgregeling  bezien vanaf de zaterdag in week 1, wel aan de eis voldoet.

De Hoge Raad geeft in zijn uitspraak eerst de inhoud van de hiervoor reeds aangehaalde bepalingen in artikel 8.14a lid 1 van de Wet IB 2001 en de daarin genoemde ministeriële regeling, waarbij de Hoge Raad overweegt, dat de delegatiebepaling oorspronkelijk was opgenomen in artikel 8.14 Wet IB en gold voor de combinatiekorting, maar bij het met ingang van 2009 vervallen van de combinatiekorting, en het daarvoor in de plaats komen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, is gekoppeld aan artikel 8.14a Wet IB 2001. 

Uit de Parlementaire Geschiedenis van artikel 8.14 Wet IB  kan worden afgeleid, dat wanneer ouders niet (meer) samenwonen, maar de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen, beide ouders aanspraak kunnen maken op de (toen nog) combinatiekorting. Aan het criterium ‘gelijkelijk verdelen’ is voldaan als het kind tenminste 3 tot 3,5 dag verblijft in het huishouden van de andere ouder. De Hoge Raad verwijst vervolgens naar een drietal eerdere uitspraken, waarin niet aan dat criterium werd voldaan, en het verblijf bij de andere ouder als ‘te bijkomstig’ werd geoordeeld. De Hoge Raad overweegt vervolgens dat die arresten er niet aan in de weg staan dat, gelet op het bepaalde in de hiervoor aangehaalde Parlementaire Geschiedenis, beide ouders aanspraak kunnen maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, wanneer zij de zorg voor de kinderen gelijkelijk verdelen, maar in een ander duurzaam ritme dan  ‘doorgaans tenminste drie dagen per week’.

De Hoge Raad oordeelt, dat de in 2015 toegepaste zorgregeling voldeed aan de eis, dat beide ouders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen. Dat heeft het Hof miskend, waardoor de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, inhoudende dat de vader over het belastingjaar 2015 wel in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Conclusie

Bij co-ouderschap kan ook bij andere zorgregelingen dan de regeling waarbij een kind minimaal drie dagen per week in het huishouden van de andere ouder verblijft, aanspraak worden gemaakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het gaat erom, dat de ouders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen.

Service en advies

Wilt u meer weten over de wettelijke regelingen met betrekking tot het co-ouderschap of heeft u een andere vraag over het Personen- en Familierecht? Neemt u gerust contact met mij op via h.siesling@dehaanlaw.nl of via 06 – 15 04 62 96.

Gerelateerde actualiteiten