In deze blogreeks bespreken onze bestuursrechtadvocaten wekelijks enkele interessante uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In deze aflevering: wanneer staat vast dat een m.e.r.-beoordelingsbesluit is genomen, is een padelbaan met wanden één geheel en hoe moet een afwijkingsbevoegdheid beoordeeld worden in een nieuw bestemmingsplan?
De gemeenteraad van de gemeente Voorst (hierna: raad) heeft het bestemmingsplan “Nieuw Basselt en Fliertlanden, Twello” en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld. Het plan heeft betrekking op een aantal gebieden aan de noordzijde van Twello en voorziet daar in de bouw van 289 woningen. Tegen dit plan hebben een groot aantal appellanten beroep ingesteld en zijn een groot aantal beroepsgronden behandeld door de Afdeling. Zo ook de beroepsgrond tegen het ontbreken van een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Vaststond dat het bevoegd gezag verplicht was om voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit een beslissing te nemen omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een mer moet worden gemaakt; het zogenaamde m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit was door de raad niet gevoegd bij de stukken en is nadien ook niet overgelegd. Ter onderbouwing dat wel een m.e.r.-beoordelingsbesluit was genomen, verwees de raad naar de besluitenlijst van een vergadering van het college van burgemeester en wethouders waarop bij het geagendeerd punt ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan “Nieuw Basselt en Fliertlanden, Twello”, als beslissing stond dat het bij dat ontwerpplan behorende “besluit vormvrije mer-beoordeling” wordt vastgesteld. De Afdeling achtte dit onvoldoende om aan te nemen dat het m.e.r.-beoordelingsbesluit daadwerkelijk was genomen en hield het er daarom voor dat het besluit ontbrak.
Deze uitspraak maakt duidelijk dat het onvoldoende is dat een besluit op een besluitenlijst voorkomt. Er moet een daadwerkelijk op schrift gesteld m.e.r.-beoordelingsbesluit zijn om te kunnen voldoen aan het Besluit m.e.r.
Het college van burgemeester en wethouders van Laren had een omgevingsvergunning verleend aan de Larense Lawn Tennis Club voor de realisatie van vier padelbanen en het plaatsen van een afscheiding. In bezwaar heeft het college de vergunning herroepen en aangekondigd een nieuw besluit te nemen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd, omdat zij van mening was dat een omgevingsvergunning verleend kon worden met toepassing van de kruimelgevallenlijst. De reden daarvan was dat volgens de rechtbank alleen de glazen omheining in strijd was met het bestemmingsplan en alleen daarvoor een vergunning nodig was. Nu de omheining lager was dan 10 meter en de oppervlakte minder dan 50 m2, kon de vergunning volgens de rechtbank verleend worden met toepassing van artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
De Afdeling is het daar niet mee eens. Volgens de Afdeling is een padelbaan, samen met de omheining, één geheel. De reden daarvan is dat de verharding en de omheining functioneel met elkaar zijn verbonden, omdat zonder het één het ander zijn functie verliest als onderdeel van de padelbaan. Ook qua constructie zijn de verharding en de omheining met elkaar verbonden, aangezien de betonnen fundering het verharde terrein direct omsluit en opsluit. Vanwege het feit dat de padelbanen, separaat en tezamen, meer dan 50 m2 aan oppervlakte zijn, kon geen gebruik worden gemaakt van de kruimelgevallenlijst.
Gelet op deze uitspraak is het van belang goed onderscheid te maken wanneer iets aangemerkt moet worden als één geheel en wanneer wel separate onderdelen van belang zijn. Wanneer bijvoorbeeld een in het omgevingsplan bij recht toegestane hoogte wordt overschreden, zal die overschrijding beoordeeld moeten worden en niet het geheel.
De gemeenteraad van de gemeente Buren heeft het bestemmingsplan “Eck en Wiel, Rijnbandijk 6a, 10a, 10b en Schans 3” vastgesteld. Door dit plan wordt mogelijk gemaakt dat een camping wordt heringericht door onder meer recreatiewoningen te plaatsen. In het plan is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om recreatiewoningen toe te staan in de uiterwaarden. Appellante had onder meer aangevoerd dat het plan intensieve bebouwing mogelijk maakte in het stroomvoerend deel van het rivierbed en dat dit in strijd was met Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De raad had zich op het standpunt gesteld dat het plan geen nieuwe bebouwing toestond.
De Afdeling gaat niet mee in het standpunt van de raad. De reden daarvan is dat in het vorige planologisch regime recreatiewoningen uitdrukkelijk niet waren toegestaan in de uiterwaarden. Met het onderhavige plan zijn recreatiewoningen binnen de dubbelbestemming toegestaan met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Hierdoor overweegt de Afdeling dat het plan wel voorziet in nieuwe bebouwing, omdat met het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid in een plan de toepassing daarvan in beginsel planologisch aanvaardbaar moet worden geacht.
Uit deze uitspraak volgt derhalve dat met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, de vraag of iets planologisch aanvaardbaar is niet (enkel) wordt doorgeschoven naar de vergunningfase. Al bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet de afweging gemaakt worden of de betreffende ontwikkeling planologisch aanvaardbaar is.
Heeft u vragen over het omgevingsrecht? Neem dan gerust contact op met onze specialisten: Sander van Gent, Charles van Mierlo en Tom Dekker.
Neemt u gerust contact met ons op. Wij helpen u graag verder!
Meldt u zich vrijblijvend aan voor onze nieuwsbrief.
Download het bestand.