Kort Commentaar Omgevingsrecht | Week 49

5 december 2025

In deze blogreeks bespreken onze bestuursrechtadvocaten wekelijks enkele interessante uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State op het gebied van het omgevingsrecht. In deze aflevering: twee uitspraken van 26 november 2025 over een nieuwe omgevingsvergunning voor de kernreactor in Petten en een uitspraak over de vraag of handhaven aan de evenredigheidstoets voldoet.

Omgevingsvergunning nucleaire reactor te Petten (ECLI:NL: RVS: 2025:5740)

De kernreactor in Petten, gemeente Schagen, is aan het einde van zijn economische levensduur. Vandaar dat de exploitant NRG PALLAS nieuwbouw wil plegen. Daartoe zijn de benodigde vergunningen, te weten een omgevingsvergunning, een natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming en een vergunning op grond van de Kernenergiewet aangevraagd.

Tegen de verlening van de omgevingsvergunning is beroep ingesteld door de vereniging “Het Zijper Landschap” en anderen. Zij vrezen negatieve gevolgen voor natuur, milieu en landschappelijke waarden. De inrichting bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van Natura 2000-gebied “Zwanenwater en Pettemerduinen.”

De exploitant is al in het bezit van een in 2022 verleende natuurvergunning. Mogelijk dat daarom het college van b&w van Schagen weinig aandacht heeft gehad voor een bepaling uit de vigerende bestemmingsplannen die van toepassing zijn. In deze bepaling (artikel 23.3.1) is voorgeschreven dat het gebruik en de bouwwerkzaamheden op de gronden waarop de vigerende bestemmingsplannen betrekking hebben, tezamen niet mogen leiden tot een grotere toename van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied dan de toename die vermeld wordt in een Bijlage 3 bij deze bestemmingsplannen.

Pas ter zitting komt dit punt aan de orde. Het college stelt dat een passende beoordeling heeft plaatsgevonden in het kader van de planMER waarbij bovendien is uitgegaan van de maximale mogelijke depositie. Deze depositie overstijgt de depositie die in de genoemde bijlage 3 is vastgesteld, niet, aldus het college. Met andere woorden: ook als er uitgegaan wordt van de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan zou al zijn vastgesteld dat de depositiewaarden uit bijlage 3 niet worden overschreden.

De Afdeling neemt geen genoegen met deze redenering. Zij acht met enkel deze stelling de omgevingsvergunning onvoldoende gemotiveerd zodat er geen zorgvuldige beoordeling kan plaatsvinden. Bovendien hebben appellanten hier niet behoorlijk op kunnen reageren. De Afdeling constateert een gebrek in de besluitvorming, geeft het college vier maanden de tijd om het gebrek te herstellen en om de uitkomst aan de Afdeling en appellanten kenbaar te maken.

De uitspraak maakt duidelijk dat, ook als er een nieuwe natuurvergunning is verleend waarin de stikstofdepositie al is beoordeeld door het bevoegd gezag, dit een gemeentebestuur niet ontslaat van de verplichting tot het goed motiveren van de omgevingsvergunning wanneer een bestemmingsplan ook regels stelt over stikstofdepositie. Opmerkelijk is voorts dat de bestemmingsplanvoorschriften kennelijk enige toename van stikstofdepositie toelaatbaar achten.

Handhaving permanente bewoning recreatiewoning te Lunteren (ECLI:NL: RVS: 2025:5744)

Het college van b &w van Ede legt een tweetal bewoners/eigenaren van een recreatiewoning een last onder dwangsom op voor een bedrag ad € 20000 omdat zij daar permanent wonen. De begunstigingstermijn bedraagt 12 maanden.

De eigenaren stellen dat er in hun situatie sprake is van een bijzonder geval. Zij wonen er al sinds 2009, hebben financiële en medische problemen, kennen een gebrek aan zelfredzaamheid en zij wijzen op de krapte op de woningmarkt. De rechtbank aanvaardt deze redenering en vernietigt het besluit van het college. Handhaving is onevenredig in vergelijking met de daarmee te dienen doelen, aldus de rechtbank.

Het college gaat in hoger beroep. Dat de bewoners op leeftijd zijn en geen digitale vaardigheden bezitten is geen reden om van handhaving af te zien. De gestelde financiële problemen zijn nauwelijks onderbouwd aldus het college. Krapte op de woningmarkt en het feit dat ze er al 11 jaar wonen is ook geen geldig argument.

De Afdeling kan zich niet vinden in de overwegingen van de rechtbank. De Afdeling herhaalt dat bij de evenredigheidstoets inzake handhavend optreden de maatstaf uit de Harderwijk uitspraak van 2 februari 2022, geldt. Handhaving blijft voorop staan. Het algemeen belang is gediend bij handhaving. Dat is alleen anders als er concrete omstandigheden zijn die dermate zwaar wegen dat het algemeen belang dat gediend is bij handhaving zal moeten wijken. Denk daarbij aan concreet zicht op legalisatie, Er zou voorts sprake kunnen zijn van een bijzonder geval of schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.

Het college zal een besluit tot handhaving goed moeten motiveren. De Afdeling oordeelt dat dit in het concrete geval niet is gebeurd. Appellanten hebben een veelheid aan argumenten aangevoerd waarom er sprake zou zijn van een bijzonder geval. Het college gaat echter alleen in op hun financiële situatie en de vraag of het college in het verleden heeft ingestemd met permanente bewoning.

Niet is ingegaan op onder andere de medische omstandigheden, sociale tegenslagen en gebrekkige zelfredzaamheid en krapte op de arbeidsmarkt. Het college weet dat handhaven in de gegeven omstandigheden erg ingrijpend is voor appellanten en heeft aan een aantal aspecten onvoldoende aandacht besteed en daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.

De Afdeling overweegt verder dat de rechtbank te snel heeft geoordeeld dat handhaving onevenredig is in de gegeven omstandigheden. Daarbij wijst de Afdeling erop dat het feit dat appellanten al zeer geruime tijd permanent in de recreatiewoning wonen geen reden is om een bijzonder geval aan te nemen.

Permanent wonen in een recreatiewoning is in de gemeente Ede een groot probleem. De Afdeling begrijpt dat het gemeentebestuur dit parksgewijs wil aanpakken hetgeen tot vertraging leidt.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Dat zou betekenen dat de last onder dwangsom zou herleven. Daarom neemt de Afdeling op grond van art. 8:72 lid 5 Awb de voorlopige voorziening dat de last onder dwangsom met terugwerkende kracht wordt geschorst tot 6 weken na de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. Daardoor vervalt ook de grondslag aan het genomen invorderingsbesluit.

De Afdeling overweegt voor de volledigheid nog wel dat de appellanten hieruit niet de conclusie moeten trekken dat er zeker van handhaving zal worden afgezien. Dat zal blijken uit de nieuwe toets die het college zal moeten uitvoeren.

In deze uitspraak herhaalt, en zo nodig verduidelijkt, de Afdeling de lijn die is ingezet in de Harderwijk-uitspraak uit 2022. Appellanten zullen hun argumenten dat er afgezien moet worden van handhaving grondig moeten motiveren maar het bevoegd gezag zal vervolgens haar besluit om wel te handhaven ook grondig moeten motiveren. In de rechtspraak is aangenomen dat een langdurig tijdsverloop als zodanig geen reden is om af te zien van handhaving. De rechtbank meende in dit concrete geval dat er een uitzondering moest worden gemaakt op dit punt maar de Afdeling wil daar (vooralsnog) niet aan.

Beide uitspraken geven aan dat gemeentebesturen hun besluiten te allen tijde goed moeten blijven motiveren. Heeft u advies nodig over een kwestie die te maken heeft met het Omgevingsrecht? Onze specialisten staan voor u klaar. Sander van Gent, Charles van Mierlo en Tom Dekker helpen u graag verder.

Gerelateerde Actualiteiten