Omgevingswet deel 2: Omgevingsvergunning bouwen

27 oktober 2023

Dit is de tweede blog in de blogreeks over de Omgevingswet die per 1 januari 2024 in werking zal treden. In deze blog wordt de omgevingsvergunning voor bouwen behandeld.

In het navolgende zal eerst kort de huidige praktijk worden besproken. Daarna wordt ingegaan op de veranderingen die de Omgevingswet met zich zal brengen. Deze blog wordt afgesloten met afsluitende opmerkingen.

De omgevingsvergunning voor bouwen nu

Wanneer men nu wil bouwen, dan zal daarvoor in beginsel een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvoor de vergunningplicht niet geldt, het zogenaamde vergunningvrij bouwen. Voorbeelden zijn onder meer een uitbouw die voldoet aan de voorwaarden of een dakkapel op de achterkant van de woning.

Wanneer een omgevingsvergunning voor bouwen wordt aangevraagd, dan wordt deze aanvraag getoetst aan vier aspecten, te weten: het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan of de beheersverordening en de redelijke eisen van welstand. Indien de aanvraag aan deze vier toetsingskaders voldoet, dan moet de vergunning verleend worden. Er bestaat dan geen weigeringsgrond op grond waarvan de vergunning geweigerd kan worden.

Over de huidige omgevingsvergunning voor het bouwen kan nog veel meer geschreven worden, maar voor deze blog is nog van belang dat indien de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend voor het bouwen van een bouwwerk dat in strijd is met het bestemmingsplan, het bevoegd gezag die aanvraag tevens dient aan te merken als een aanvraag om een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik. Het bevoegd gezag zal, indien het wenst mee te werken aan dat bouwplan dat in strijd is met (bijvoorbeeld) het bestemmingsplan, tevens een vergunning voor handelen in strijd met het bestemmingsplan moeten verlenen.

De omgevingsvergunning voor bouwen onder de Omgevingswet

Onder de Omgevingswet is de omgevingsvergunning voor het bouwen opgeknipt in twee vergunningen: een vergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken en een vergunning voor de technische bouwactiviteit. Dit wordt ook wel de ‘knip’ genoemd.

Omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Een van de uitgangspunten van de Omgevingswet is dat decentrale overheden, zoals gemeenten, meer ruimte krijgen om maatwerk te leveren. Een gemeenteraad kan daarom in een omgevingsplan een vergunningplicht opnemen voor bepaalde bouwwerken. Dat betreft de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Een omgevingsplanactiviteit is een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan, een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.

In het omgevingsplan wordt dan voor een omgevingsplanactiviteit bepaald dat het bouwen vergunningplichtig is en onder welke voorwaarden de omgevingsvergunning wordt verleend. Indien aan die voorwaarden wordt voldaan, dan moet de vergunning verleend worden. Het huidige stelsel onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het zogenaamde limitatief-imperatief stelsel, komt dus terug onder de Omgevingswet.

De gemeenteraad kan er echter ook voor kiezen dat geen vergunning nodig is voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken. In het omgevingsplan wordt dan geen vergunningplicht voor dat bouwwerk opgenomen en dat bouwwerk wordt toegestaan in het omgevingsplan.

De wetgever heeft het echter niet voor alle bouwwerken aan de gemeente willen overlaten om te bepalen dat voor die bouwwerken geen omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit nodig is. De wetgever heeft in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving een lijst opgenomen van vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken. Deze lijst is bijna een-op-een overgenomen uit bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Een opvallende afwezige is het bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in het achtererfgebied. Dit betreft de bouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en andere bouwwerken met een dak (onder meer de vergunningvrije uitbouw van 4 meter). Onder de huidige regelgeving heeft de wetgever bepaald dat deze bouwactiviteiten onder bepaalde voorwaarden (volledig) vergunningvrij zijn. Onder de Omgevingswet zal uiteindelijk de gemeenteraad mogen bepalen of voor deze bouwactiviteiten een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit nodig is.

De zogenaamde kruimellijst die wij nu kennen (afwijken van het bestemmingsplan met een reguliere procedure) keert niet terug onder de Omgevingswet. De reden daarvan is dat in beginsel voor alle omgevingsplanactiviteiten de reguliere procedure gaat gelden. De kruimellijst is daarom simpelweg niet meer nodig.

Nog een verandering die het noemen waard is, is dat vergunning van rechtswege niet terugkeert onder de Omgevingswet. Wanneer onder de Omgevingswet te laat op een vergunningaanvraag wordt beslist, is deze vergunning, anders dan onder de huidige Wabo, dus niet meer van rechtswege verleend.

Omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit

Onder de Omgevingswet is nog altijd een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten. Dit betreft de bouwtechnische vergunningplicht. Het verbod is echter wel anders geformuleerd. Op grond van de Omgevingswet is het verboden om te bouwen als dat als zodanig in de algemene maatregel van bestuur is aangewezen. Onder de Wabo is het verboden te bouwen tenzij in een algemene maatregel van bestuur is bepaald dat dat niet zo is.

In de artikelen 2.25 en 2.26 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn vervolgens de bouwwerken aangewezen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is voor de technische bouwactiviteit. Indien het beoogde bouwwerk niet aan de in die artikelen opgenomen voorwaarden voldoet, is het bouwwerk bouwtechnisch vergunningvrij. Zo hoeft voor een bijgebouw van één bouwlaag en niet hoger dan 5 meter geen bouwtechnische omgevingsvergunning aangevraagd te worden. Let op! Hiervoor kan dus wel een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit nodig zijn.

In artikel 2.27 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn nog gevallen aangewezen waarvoor geen omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit nodig is, ook al zouden die wel onder de aangewezen gevallen van de artikelen 2.25 en 2.26 van het Besluit bouwwerken leefomgeving vallen. Voorbeelden van deze bouwtechnisch vergunningvrije bouwwerken zijn de dakkapel en de vlaggenmast die niet hoger is dan 6 meter.

Speciale aandacht verdient nog het eerste lid, onder a, van artikel 2.27 Besluit bouwwerken leefomgeving, waarmee een uitzondering wordt gegeven op de vergunningplichtige aanwijzing in de artikelen 2.25 en 2.26 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Voor een bouwwerk dat valt onder gevolgklasse 1, zoals geïntroduceerd door de Wet kwaliteitsborging[SvG|D1] , is geen bouwtechnische omgevingsvergunning nodig. Dit betreffen eenvoudige bouwwerken, zoals grondgebonden woningen. Deze bouwwerken worden immers gecontroleerd door de kwaliteitsborger, waardoor het bevoegd gezag geen preventieve beoordeling meer hoeft te maken.

Gevolgen van de ‘knip’

Het gevolg van de ‘knip’ is dat voor sommige bouwactiviteiten twee vergunningen nodig zijn. Het automatisch aan het omgevingsplan toetsen, en zo nodig verlenen, van een aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen zoals onder de Wabo het geval was, komt met de Omgevingswet te vervallen. Dit leidt ertoe dat een initiatiefnemer eerst een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit kan aanvragen om te onderzoek of zijn plan planologisch haalbaar is en, wanneer die vergunning is verkregen, een omgevingsvergunning voor het bouwen kan aanvragen. Overigens kunnen ook beide vergunningen tegelijkertijd aangevraagd worden.

Afsluiting

Met de invoering van de Omgevingswet zal direct het een en ander wijzigen. Immers, op aanvragen die op of na 1 januari 2024 worden ingediend, is het regime van de Omgevingswet van toepassing. Men zal zich er dan bijvoorbeeld rekenschap van moeten geven dat (mogelijk) twee vergunningen aangevraagd moeten worden.

Inhoudelijk zal nog niet veel wijzigen. De huidige bestemmingsplannen vormen in eerste instantie het tijdelijk deel van het omgevingsplan van een gemeente. De gevallen die thans onder de huidige regelgeving planologisch vergunningvrij zijn en niet zijn opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving, zijn opgenomen in de zogenaamde Bruidsschat. Zo is op grond van artikel 22.36 van de Bruidsschat de uitbouw van maximaal 4 meter nog steeds planologisch vergunningvrij. Pas wanneer gemeenten hun definitieve omgevingsplannen gaan vaststellen, zal duidelijk worden welke bouwwerken de gemeenteraad vergunningplichtig en welke vergunningvrij maakt. In de volgende blog van deze blogreeks zal in worden gegaan op de milieubelastende activiteit.